De Bezielde Tuin

Amaterasu-koorn

Amaterasu is een Japanse godin van de zon en aan haar wordt de uitvinding van de graanteelt toegeschreven.

Amaterasu is een kunstmatige kruizing van 3 soorten, een zgn. three generic hybrid waarbij het kruizen handmatig was maar als het genoom, de totale erfmassa, in grootte verschilt is de kans groot dat het embryo afgestoten wordt en past men embryo rescue toe. Men pelt het embryo uit de bloem en kweekt het steriel op een kunstmatige voedingsbodem op. Dit laatste stadium komt niet in de natuur voor maar na duizenden pogingen lukt de natuur dit ook en dan zonder embryo rescue. Koolraap en Tarwe zijn daar voorbeelden van, maar hierover later meer.

Het is een kruizing van Dika met een kruizing van het gras Penseelrogge en rogge en dat is in een wetenschappelijke formule aldus; Triticum Carthlicum (Haynaldia villosa x Secale cereale)

Het graan – het zaaizaad – betrok ik van de genenbank J.P.K. in Gatersleben onder de code; TCA46-Japan.

Amaterasu-koorn teel ik nu (december 2020) al 5 jaar en voor het 6e seizoen staat het nieuwe gewas in winterkleed. Maar met 5 jaar ervaring met deze nieuwe soort, want dat is het, is de kennis beperkt. Schriftelijke bronnen zijn er op de universiteit van Kyoto in Japan waarschijnlijk wel aanwezig maar buiten mijn bereik en verder, dus buiten de universiteit waar dit nieuwe gewas ontstond, is er geen ervaring mee. In de praktijk wordt er niets mee gedaan.
Het kan als experiment zijn ontstaan of om een bepaalde methode te toetsen of om via een omweg speciale genen over te brengen in tarwe.

Hoewel ik er rekening mee hou dat het een felle winter niet overleefd en uit ga testen of het ook past in een heel vroege voorjaarszaai had ik met zaaien in begin september een mooi gewas.
Graan dat we in de herfst zaaien (wintergraan) heeft kou nodig om later in bloei te komen. Wintergraan in het voorjaar gezaaid mist een bepaalde koudesom en vormt dan een heleboel blad en misschien later – te laat om graan te vormen of te rijpen – een armoedige halm. Er is een verband met hoe meer kou of kou-dagen een ras nodig heeft om later tot bloei te komen, hoe meer die kou kan verdragen. Bij een zelfbestuiver als tarwe ligt dat vast maar de interne diverse erfelijkheid van een kruisbestuiver maakt dat van een winterrogge na enige jaren voorjaarszaai dit overgaat richting zomerrogge.
Amaterasu-koorn is een zelfbestuiver al zal er eens kruisbestuivende typen in ontstaan.
Niet bij dit gewas maar bij andere rogge-tarwe kruizingen las ik dat de universiteit van Kyoto als roggeras de winterrogge Zeeuwse kortstro-rogge gebruikte. Vaak is dit ras in vele landen gebruikt in dit verband en dan is het te vinden onder verkeerd geschreven Nederlands, of weet men niet waar Zeeland ligt en dan wordt het Zelansky of Seeländer.
Het korte stro is wat de moderne landbouw graag ziet en in Japan is het zelfs traditie. Bij weinig of geen vee in Japan is veel stro maar een last.
Waar men begin vorige eeuw veel mee experimenteerde was het verbuddelen van de chromosomen van rogge en het zoeken naar zelfbestuivende individuen, kleistogame exemplaren. Daarvan – door de zelfsbestuiving – zijn de eigenschappen constanter.
De meeste mensen denken bij graan en Oost-Azië aan rijst, maar gerst, tarwe, haver, gierst en rogge zijn ook daar al heel lang geteeld. De roggerassen van Japan zijn genetisch verschillend van de groepen van Europa en zuidwest-Azië zoals Afghanistan maar lijken vreemd genoeg genetisch meer op de Noord-Amerikaanse rassen die hun oorsprong vooral hebben in de “Oudhollandse rassen” en wat de Zweeds-Finse bevolking meenam, de Midsommarråg of Finnråg die daar zelfs verwilderde en nu een wilde soort is die op de Afghaanse wilde lijkt. Op een ander continent veranderd, ontaard, dus een kruisbestuivend gewas.

Amaterasu-koorn heeft na enkele maanden continue sneeuw geen last van sneeuwschimmel aantasting. Onder de sneeuw waar door het gewicht van de sneeuw het winterkoorn altijd plat wordt gedrukt kunnen de planten door een witwaas overdekt worden. Een fijndradig mycelium dat zichtbaar wordt als de sneeuw is weggedooid en de roggeplant dood.
De oude landrassen als Sint Jansrogge, Kruiprogge en Ottersumse rogge hebben enige weerstand en de oude rassen van het sneeuwrijke Fenno-Scandinavië en rond het Ladogameer zijn heel resistent tegen Sneeuwschimmel. Ik vermoed dat dit ook zo is met landrassen uit de Alpen.

Amaterasu-koorn heeft de Dika tarwe uit de hoge Kaukasus als voorouder evenals de Penseelrogge en beide zijn gewild in de genetiek vanwege de resistentie tegen vele ziekten. En dat is de reden dat zij als geniteur zijn gebruikt en voor mij een reden om dit kunstmatige soort te willen telen.
Genenbanken hebben gelukkig veel wilde en landrassen van graangewassen opgespeurd tijdens expedities en worden bewaard. De tijd staat daar wel stil en waar de landrassen zijn vervangen door moderne rassen of MGO producten is veel van het areaal van de wilde vormen onder asfalt of cement komen te liggen. De mens snijdt zich dus niet alleen in de vingers maar het amputeerd diens toekomst.

De aarde roert zich, de menselijke bevolking groeit, de globale maatschappij is extreem eenzijdig in haar structuur en dus als compensatie of zelfs als redding hebben we meer als ooit tevoren behoefte aan biodiversiteit om ons te kunnen aanpassen terwijl die biodiversiteit van ná de laatste IJstijd nog nooit zo mager is geweest.

Met de bijna botanisch tuin De Oerakker zochten we vol vertrouwen contact met de politiek en dat werd een grote teleurstelling. Op gemeentelijk, provinciaal, landelijk en EU nivo hebben we alleen gebrek aan talent en inzicht ontmoet en hebben de politici ons geleerd geen vertrouwen in hun te hebben.
Politiek is natuurlijk gebaseerd op verdeeldheid, op tegenstellingen, en binnen de mogelijkheden van hun cultuurtje zoeken ze moeizaam naar oplossingen die daarna vertaald worden in een bedrag. Een proces dat veel energie, geld en tijd kost. Hoe anders zou het zijn als we in de politiek de gezondheid en geluk centraal zette. Politici schreeuwen graag om aandacht en mogen – binnen hun regels – een “tegenstander” graag kleineren. Alle kenmerken van narcisme. En daar krijgen zij dan ook nog goed voor betaald. Van politici moeten we het niet hebben!
Er is een tekort aan biodiversiteit in onze voedingsgewassen en met het zaad van de genenbanken en de Seed Vault op Spitsbergen is niet à la minuut vele hectaren in te zaaien als dat plotseling nodig is. Daarbij is tijdens voedselschaarste dit zaad als machtsmiddel te gebruiken. En mocht er geen machtsmisbruik plaats vinden, hoe werkt onder die omstandigheden de distributie? Op dat vlak zijn er nog geeen plannen!

Wat particulieren, landbouwingenieurs en genenbanken hebben weten te redden en bewaren is hooguit een handvol zaad van een landras die eens in een heel groot gebied geteeld werd en wellicht alleen al tonnen zaaizaad opbracht naast een veelvoud wat voor consumptie was bestemd.
Zo een landras was rijk aan variatie waardoor de aanpassing aan extreme situaties groot was en daarmee een grotere oogstzekerheid. Nieuwe rassen geven met meer input een grotere oogst tenzij extremen om de hoek kijken.
Als we de Groninger zesrijige wintergerst als voorbeeld nemen dan is dit landras het laatst nog in de Ommelanden gekweekt terwijl buiten de provincie Groningen de gerst van dit type verdween. Maar tijdens de veredeling van het bedrijf Mansholt uit ’t Groningse Ulrum kwamen er selectierassen uit dit landras, zoals Fletumer, Vindicat en Mansholt’s wintergerst II die in het totale oorspronkelijke gebied werd geteeld, nl. van de Hoekse Waard over West Friesland, de Bouhoeke in Frysân en Ost Friesland in Duitsland waar het misschien zelfs tot oostelijk van de rivier De Weser werd geteeld. …. En dan is een landras dus met een handvol zaaizaad gered?!…
– Dat een plant of dier naar de laatste plaats wordt genoemd is ook te zien bij het Frysk Hynder, het Friese paard. De laatste dieren waaronder slechts 3 hengsten vond men alleen nog in Fryslân en daar begon men met het redden van dit prachtige paarderas. Toch kwam eens dit type ook veelvuldig in West Friesland voor en heb ze mooi gefotografeerd op oude anzichtkaarten gezien. En zo had ook Groningen dit ras maar van een wat zwaarder type terwijl Drenthe juist een lichter type had dat veel naar Brittanië werd geëxporteerd waar het in de mijnschachten de zware karren trok. Hier stammen de Dalespony’s en Fell’s pony’s van Oost Engeland vanaf. –

Dus als een agrarische ingenieur van een veredelingsbedrijf of van een landbouw universiteit een handvol zaaizaad mee krijgt van een teler of als overblijfsel van een onderzoek dan komt dat in een collectie. Is dat een genenbank dan teelt/vermeerdert men het zaad om vers zaad te bekomen. Dat telen geschiedt op een vierkante meter en na oogsten en drogen gaat het zaad vacuüm de vrieskast in voor 20 jaar of langer. “Dus in plaats van de hele Nederlandse bevolking red je het volk door met de mensen van een straat in Volendam verder te gaan.”
Het verlies aan erfelijke verschillen is dus opeens heel groot en eigenlijk kan je niet echt meer spreken van een landras. In collecties staat, als het een landras betreft, een L. achter de rasnaam (Niet achter de wetenschappelijke soortnaam want dan betekent L. dat Carl von Linné -Linnaeus- deze soort beschreef.)

Alles wat er nog over is aan biodiversiteit ook al betreft het een Landras relict is van uiterst belang van welk deel van de Aarde dan ook.
Als er verspreid een zeer groot aantal kleinschalige particuliere tuinderijen over de Aarde ontstaan, die ik ‘Lichttuinen’ noem, en als we daar gewassen verantwoord kweken, op peil houden of verbeteren door uitzoeking (selectie) dan is er veel meer zaaizaad voor handen als er calamiteiten komen. (Dan kan honger niet benut worden door de ongevoeligen, de narcisten en psychopaten om nog meer macht naar zich toe te trekken. Want als we elkaar helpen zijn ze machteloos.)

Zoals meerdere rassen van een gewas telen een stabielere oogst geeft, zo is dat ook met het telen van meerdere gewassen. Dus een basis van alleen tarwe is kwetsbaar maar met daarnaast rogge, gerst, haver, quinoa (kiemwa) enz. is de totale oogst stabieler. Is voor een gewas het regengevoelige stadium van afrijpen noodlottig door een regenperiode zo kan een ander ras of gewas die of vroeger of juist later afrijpt de regenschade mislopen.
Was de herfst goed om wintergraan te zaaien maar het voorjaar te nat om zomergraan te zaaien dan is er tenminste een wintergraanoogst. En als er een ziekte in de haver een misoogst geeft, kan gerst de boel redden.
Dit is dus allemaal de reden dat ik Amaterasu-koorn erbij betrek.

Genetici in de plantenveredeling kunnen heel indrukwekkende stukken schrijven over hun veredelingswerk en de betrokken planten worden gemillimeterd beschreven, maar waar het op neer komt is dat de plant meer een bundeltje al of niet nuttige genen is. Geen foto van de plant zelf of van de plaats waar die plant groeit met de plantensoorten die daar altijd naast groeien, dus de habitat en de plantengemeenschap. Maar deze mensen smullen van grafieken.
Amaterasu-koorn is dus geboren in een kil milieu en ik wil de voorouders van deze nieuwe soort tot leven laten komen door iets over hun te vertellen. Hopelijk kan ik dat een met aanvullende foto’s.

Begin met;
Penseelrogge – Haynaldia villosa (synoniem Dasypyrum villosum) is een gras van 30 tot 150 cm hoog en zacht behaard (vandaar “villosa”). Deze beharing beschermd tegen droogte. Het graan is slechts heel klein en zit in kleine aartjes met relatief lange kafnaalden (vandaar de naam “penseel”). Volgens sommige botanici ligt deze soort botanisch tussen tarwe en rogge in. Het groeit in het wild op droge stenige hellingen van het Middellandse Zee gebied, het Kaukasus gebergte en West Azië. Het koorn heeft een uitzonderlijke weerstand tegen allerlei blad- en stengelschimmel ziekten maar is wel gevoelig voor de schimmel die Moederkoorn veroorzaakt, viel mij op. Maar deze paarse, giftige korrels vallen op en zijn makkelijk te verwijderen.
Het chromosoomgetal: 2N = 2x = 14 (7 paar = 14 chromosomen)
Dika
– Triticum turgidum ssp. Carthlicum (syn. Triticum persicum). Veel wordt de naam Black Persian Wheat gebruikt. Er zijn inderdaad herkomsten met donker, bijna zwart kaf maar de meeste hebben blank of warmbruin kaf en is inheems in Georgië en Armenië. Het is een ondersoort, subspecius = ssp, van de Emmertarwe groep ofwel Turgidumgroep. Hiertoe horen o.a. Emmertarwe (= Tweekoorn), Kamut en Harde- of Durumtarwe. Het lijkt nog het meest op gewone tarwe in tegenstelling tot de andere van de groep maar wel fijner en kleiner dan tarwe. Het wordt hoog in de bergen van de Kaukasus geteeld waar de akkers op 2000 m. hoogte kunnen liggen en het groeiseizoen kort is ondanks de zuidelijke ligging. Vorst op de jonge planten als ook vorst tijdens het rijpen komen voor en het gewas is daaraan aangepast. Het gewas is ook vroeg rijp wat een vereiste is in een kort groeiseozoen.
Dika bezit een hoge resistentie tegen ziekten. Dika, de Georgische naam, heeft als grondpatroon 7 chromosomen in paar-vorm en heeft dit in dubbele vorm. Vandaar de formulie: 2N = 4x = 28 chromosomen.
Het heeft een hoog proteïne-gehalte van 23% waar dat bij zachte tarwe op 10% ligt en heeft een goede bakkwaliteit.

 

 

nl_NL
nl_NL