De Bezielde Tuin

Grond, een levend organisme vol met helpers

Zojuist haalt Yvonne enkele theedoeken tevoorschijn van onderuit de stapels. We gebruiken meestal de theedoeken die Yvonne zelf heeft geweven van ons eigen vlas. Maar de 2 oude theedoeken die nu weer tevoorschijn kwamen hadden de afbeelding van Ot en Sien van de kunstenaar Jetses. Dan gaan de gedachten naar school – de 1e klas – met Jetses alfabet Aap, Noot, Mies.
Zowel Yvonne als ik zaten enige maanden op een oude school met van die massieve houten banken en het klaslokaal was wat donker en ’t plafond hoog. Net als mijn school zo verging het ook Yvonne. De school werd verhuisd naar een nieuw opgeleverd schoolgebouw. Meteen was het interessante Aap, Noot, Mies vervangen door een fantasieloos alfabet. Geen Aap, Noot, Mies waar je weg kon dromen. Dromen kwam of komt nog in het onderwijs over als niets doen. Er gebeurt dan van alles in de hersenen maar niet dat deel van het brein waar je de leerling op af kunt rekenen. Net als de keelamandelen en de blinde darm werd dromen als overbodig gezien.
Ideaal is natuurlijk dat je de leerlingen zoveel meegeeft dat alle hersendelen worden geactiveerd en alle verbindingen daartussen onderhouden. Maar cijfers rekenen, afrekenen van het schoolkind, is wellicht belangrijker dan iets begrijpen.

Grond – een parallel – kan je niet alléén analytisch begrijpen. Teel je chemisch en weet je exact wat je gewas aan chemische stoffen nodig heeft dan neemt dit heel nauw, zeker met hydrokultuur. Op normale tuingrond met een gift kompost spelen al deze zaken niet. Bij chemische teelt verdringt soms het ene element het andere als de verhouding anders wordt waar levende grond geen last van heeft. Er zijn wel gronden die Kalium fixeren en te veel kalk kan de opname van Mangaan bemoeilijken. Voor die grondsoorten vond men kunstmest uit. Louter als aanvulling. Later misbruikte men dit om de opbrengst op te jagen en dwong men erfelijk de plant zo veel mogelijk kunstmest te “slikken”.
Levende grond heeft dat niet nodig en grond is van oorsprong levend! Dat is het verschil tussen het ene alfabet en het andere. Wie maakt de grond dood en wie houdt de grond levend. Kunnen inleven maakt het verschil.

Van een heel klein kind af aan ben ik al met grond bezig. Ben geboren met de weet wat grond is en als 3-jarig kind had ik al een klein stukje tuin in oma’s en opa’s boomgaard even buiten de stad Hoorn. Zware klei en het schepje groter dan ik. Van mijn oma kreeg ik een stekje van de Frambroos-aardbei zoals we die noemden. Deze heb ik nu nog, 70 jaar later, en weet nu ook dat dit ras Frau Mieze Schindler heet.
Ook in de tuin van mijn vader kregen mijn broer Hans en ik een stukje tuin en was toen nog geen 6 jaar. Wist al wat zand, klei en veen was voor ik de naam hoorde want als beelddenker heb ik geen namen nodig omdat ik ’t zo al zie. Maar als aanpassing heb ik dat wel eigen gemaakt vanzelfsprekend.
Mijn interesse voor planten en grond maakte dat veel mensen in mijn omgeving er vanuit gingen dat ik na de Land- en tuinbouwschool wel bij de gemeentelijke plantsoenendienst zou gaan werken. Als je daar werkt moet je de hele dag planten doodspuiten. Mooi niet dus.

Op de Lagere Land- en tuinbouwschool hadden we als vak bodemkunde en die structuur in dat onderwerp was goed aan me besteed want analytisch denken is niet mijn sterkste kant. Er waren daarmee bodemprofielen te zien. Dat houdt in dat men een grote kuil had gegraven en één wand vlak had afgeschoven zodat alle grondlagen als zônes zichtbaar waren. Met een grote plaat met een dikke laag lijm drukkend tegen de wand bleef dit bodemprofiel aan de plaat hangen en na het drogen blijvend zichtbaar. Voor mij was dit een herkenning want toen had ik al veel greppels in mijn leven gegraven. En nog verguld me dit als ik bodemlagen zie en nog steeds is het belangrijk voor me om te weten op wat voor grond ik me bevind. Hoef het niet te zien maar alleen te voelen als ik loop.

In de ren van de tijd heb ik op veel plekken getuinierd. Op het platte dak van een garage van de buurman, waar in het grind van dat mastiekdak volop muurpeper groeide daar mocht ik plantenbakken zetten. Die maakte ik van juthout wat ik van de dijk haalde. Bovenop de hoogste dijk van Nederland, de Huiduinerzeewering had ik ook een tuin en op het buitendijkse groene strandje, Het Kuitje, langs het Balgzanddeel van de Waddenzee ook zo. Dit tuintje was bedoeld om Zeekool, Strandbiet, Gelobde Melde en Gele Hoornpapaver meer kansen te geven. De geïsoleerde planten in het Waddengebied zouden anders inteeltschade oplopen. Was toen 18 jaar en was ook begonnen met uitplant van Zeegras op het wad. Had thuis brakwater aquaria waar ik zeegras tot bloei kreeg en de zaden daarna liet kiemen en deze weer uitplantte.
Inmiddels had ik op de meest uiteenlopende plekken een tuin gehad voor mijn groente en omdat het veelal slechte locaties waren waar niemand brood in zag hield dat vaak in dat ik ontginnen moest. Dat ontginnen houdt vrijwel altijd het greppelen in en dan tijdens dat graven ziet men hoe de bodem is opgebouwd. Met uitzondering van Lössgrond heb ik op alle soorten grond een tuin gehad.
Te Bakkefean hadden we op de Oerakker zowel dekzand (zand wat van eens een poolwoestijn was van waar nu de Noordzee is en dit zand met noordwesten wind landinwaarts werd afgezet) als moraine grond (keileem dat met het landijs van precies de plek waar we nu wonen werd afgezet in dat deel van Fryslân waar we toen woonden).

Grond is voor mij de huid van Mamma Aarde. Mijn lichaam ontstond uit haar en ze heeft me altijd gevoed en nu ik volwassen ben werken we niet alleen samen maar mag haar verzorgen. Wat wij voor de aarde zijn weerspiegelt weer in kleinere vorm in ons lichaam. In plaats van olifanten, dennenbossen en garnalen gaat het hier om de vele organismen – ook diertjes – die ook in en op onze huid leven maar ook alle micro-organismen in ons spijsverteringsstelsel.
En in beide gaat het om het evenwicht tussen de fysische, chemische en geestelijke wetmatigheden wat bij de aarde in ’t groot en in ons lichaam in ’t klein gebeurt. Hoe groter de diversiteit, dus hoe rijker aan levensvormen, hoe stabieler het evenwicht.
Zoals onze darmflora contact onderhoud met onze hersenen en hart zo gebeurt dat ook in de grond. Zeker in bosgrond waar de bomen onderling maar ook samen met micro-organismen als o.a. zwammen met elkaar communiceren. Eénjarige planten en winter-anuellen, dat zijn planten die voor de winter kiemen en een bladrozet vormen en het jaar daarop bloeien en zaad voortbrengen in 12 maanden, zijn planten die minder contact met elkaar en het bodemleven hebben. Hun taak is een pleister op de wond te zijn. Een kale plek in de vegetatie wordt door hun in korte tijd begroeid. Door storing van de grond komt er lucht in de grond en de zuurstof stimuleert bepaalde schimmels en bacteriën om ruwe humus af te breken waarbij er plantenvoedsel vrijkomt. Zonder plantengroei zou dit voedsel uitspoelen. Maar de éénjarige planten zijn hier op hun plek. Meer voedsel beschikbaar door de aerodatie waardoor zij zo snel kunnen ontwikkelen en groeien en omgekeerd – bij hun afsterven – voedsel en humus teruggeven waardoor het toegenomen microleven daarna de meerjarige kruiden en vestiging van bomen en struiken helpen het biotoop voor hun te ontwikkelen.
De éénjarigen gaat snel diep met hun penwortels en geven enorm veel zaad per plant. Geen wonder dat onze zaadgevende voedselplanten als allerlei graan leverende korengewassen, boekweit, koolzaad, vlas dat lijnzaad geeft, zonnebloemen, sesam, erwten, bonen, enz. tot deze groep horen.
Eénjarige planten zijn dus pioniers die geroerde grond, storingen in de vegetatie en bodem door bijv. golfslag, aardverschuiving of gewroet van dieren bewonen als voorstadium met minder behoefte aan intensieve communicatie. De cultuurvormen daarvan zijn daarentegen sterk afhankelijk van de communicatie met ons mensen.
Onze voedingsgewassen zijn ook wat meer eisend met welke soort naast hun groeit. Sommige combinaties stimuleren elkaar, bij andere is het in het voordeel van slechts één van beide en in andere gevallen remmen ze elkaar. Met voldoende geestelijk contact van de verzorger met de verschillende planten is dit totaal in harmonie te brengen.
Maar hoe de planten op elkaar reageren noem ik slechts een van de vele voorbeelden; Vingerhoedskruid schenkt ons het hartmedicijn Digitaline. Het gehalte in de plant is in de ochtend hoger dan in de avond. Maar met een Pepermuntplant in de buurt verlaagt dit gehalte, om met Brandnetel in de buurt te verdrievoudigen.

Een groentetuin is dus – door de positieve storing – een dynamisch gegeven maar in een statische vorm. Met brandcultuur, akkerbouw van nomadische stammen maar ook op het gemengde landbouwbedrijf wordt dit afgewisseld terwijl ook op puinhellingen dit statisch kan zijn. Storing is niet negatief, het is een onderdeel van de bodem opbouw.
Maar het zijn energierijke plekken. Het is vooral op overgangen waar twee vegetaties elkaar ontmoeten, waar water en grond samenkomen of de bosrand als dynamische overgang van dicht bos naar een open plek. Wij mensen zijn dynamisch en kiezen voor die plekken, zo sterk dat over de hele wereld mensen vooral hun woning of vaak tweede woning of hotel huren op juist die dynamische, energierijke overgangsgebieden. Qua energie en natuurlijke rijkdom gaat dat gebied echter hard achteruit. Maar die voorkeur is goed te zien op satellietbeelden van de aarde waar het avond wordt. De kustcontouren zijn scherp zichtbaar door alle kunstlicht. Waardoor ik me hierdoor steeds weer verbaas dat de atmosfeer niet nog warmer is dan nu al is.

De bodem van de groentetuin is dynamisch in een soort tussenstadium. Het strand of de rotskust is te rekenen tot de meest dynamische en daar zijn (dag in dag uit het etmaal rond) is voor vele mensen te veel. De stad met alle drukte is ook een voorbeeld van dynamiek en mensen die dit ontvluchten vinden op de heide hun medicijn. Daar is de energie heel laag. Al druk pratend over de wereldproblemen lopen de mensen, naar de grond starend, naar de andere kant van de heide en het is hun dan geheel ontgaan hoe de struikheide geurt en hoe de boomleeuwerik op vloog en zijn riedeltje zong of hoe er een zandhagedis langs het pad lag te zonnen.

De bodem is niet alleen vol leven als het goed is maar ook een infrastructuur van allerhande stralingen. Van kind af aan ben ik hier al sensitief voor en zo waren mijn lievelingsplekken een plek in een weiland bij Westerland op Wieringen en het Mariakapelletje op de Westfriese omringdijk bij de Keins even noordelijk van Schagen. Als het voor mij te heftig was kwam ik daar weer bij mezelf.

Wordt men het zat na enige tijd bij een waterval of bij de branding of raakt men verveeld bij lange tijd op de heide, zo is een met liefde verzorgde tuin constant dynamisch maar nooit teveel. De bodem, als levend iets, heeft een groot geheugen. Dat loopt via stralingsbanen. Net als bomen kunnen kan de bodem veel menselijke negativiteit absorberen en deels elimineren. Maar wat overblijft komt in een zeer lange termijngeheugen.
Mediteren en zingen en de grond liefhebben is het medicijn voor de Aarde. En omdat liefde en licht sterker zijn dan al het negatieve is een simpele groentetuin die met toewijding wordt verzorgd al een helende plek voor het grote geheel.

Eens was Europa bedekt door een groot aaneengesloten woud met als mens bewoond door jager-verzamelaarsstammen. Deze leefden langs meren, rivieren en beken of aan de kust. Europa was dun bevolkt. Alles veranderde toen een cultuur vanuit het zuidoosten kwam. Landbouwende volken vanuit wat nu Turkije is verbreidde zich meer en meer over Europa met het hun meenemen van huisdieren en zaaizaad. Bos werd gekapt en bruikbaar bouwhout werd apart gehouden om de boerderijen en gereedschap van te maken. Het overige bleef op de bosbodem liggen en liet men de stobben weer uitlopen. Die werden na een jaar ook gekortwiekt en eenmaal droog in vol zomer op strategische wijze in brand gestoken, beginnend van de randen. In de as werd het graan gezaaid, meestal gerst, emmertarwe en raapjes, die nu rijke grond hadden. Door het zonlicht brak de resterende humus snel af zodat een jaar later weer gezaaid kon worden. Daarna was de oppervlakte vergrast en werd het weiland.
Het oorsprongsgebied – Anatolië – was als gevolg van de landbouw dichtbevolkt. En dus volgens de natuurwetten ontstaan er ziekten, epidemieën. En die nam dat nieuwe volk met zich mee westwaarts. Via de vrouwenlijn is te zien dat de nieuwkomers inheemse vrouwen huwden. Net als bij o.a. de wolven zijn het de jonge mannen die de groep verlaten en op ontdekkingstocht gaan. Men vermoed dat de nieuwkomers met de jager-verzamelaars vooral vredig zaken ruilden maar de nieuwe ziekten noodlottig waren bij gebrek aan immuniteit. Maar naast ziekten, vee als schapen, koeien en varkens en akkergewassen kwamen er open plekken in dat oerwoud. Bloemen en bessendragende struiken kregen licht en vermeerderde zich en kregen veel meer groeimogelijkheden langs de nu ontstane bosranden en de van takken gemaakte afscheidingen tussen de akkers, delen waar men ’s nachts veilig het vee hield en weilandjes. In het kielzog kwam ook de Klaproos, Korenbloemen en Gele Ganzenbloem mee net als Rogge en Haver nog onkruidachtige bijmengingen waren in de korenveldjes. Ook de Huismus en de Huiszwaluw kwam zo naar het noorden en westen.
Eeuwenlang oerbos en dan opeens een landbouwcultuur is een hele overgang. De biodiversiteit in flora en fauna nam toe. Het microleven in de bodem wijzigde drastisch. Grote tarweteelt gebieden in Frankrijk en Oekraïne hebben nog het oude stabiele humus. Datgene wat je ziet als de akkers geëgd worden bij droog weer. Dat gehalte aan stabiele humus is wel verminderd toen de akkerbouw toenam ten koste van de veeteelt waardoor er minder mest op de akkers kwam. Met kunstmest geeft men de elementen als Stikstof (N), Fosfor (P), Kalium (K) en Kalk (Ca) met misschien iets Magnesium (Mg) of Zwavel (S). Dit geeft een grote oogst die geheel wordt verkocht. Afgevoerd dus en er komt niets anders terug dan de eenzijdige kunstmest. Maar het gewas had ook spoorelementen uit de grond opgenomen die van vitaal belang zijn voor de plant en de consument die de plant later eet. Ook deze voorraad in de grond als bijv. Selenium (Se), Zink (Zn) of Molybdenium (Mo) om enkele te noemen, wordt met het jaarlijks afvoeren van de oogst al kleiner. Dit is roofbouw op de natuurlijke mineraalvoorraad.
Zo’n oeroude bosbodem heeft oeroude gangen van boomwortels die afstierven en gangen, meters diep, van Regenwurmen. Het profiel in de bodem is niet scherp afgetekend want de strooisellaag aan o.a. blad tempert alle extremen. De dynamiek is vrij laag maar constant.
Hoe anders bij de akkergrond. Met ploegen wordt, laten we zeggen, op 30 cm diep geploegd. De geploegde laag is dus goed gemengd in de ren van de tijd. Waar het ploegijzer door de ploegvoor gaat wordt de ondergrond aangesmeerd en aangedrukt. Er ontstaat zo een ploegzool, een harde laag die de plantenwortels kunnen storen in de dieptegroei. Met veel regen kan de homogene geploegde laag blubber worden doordat het water niet snel naar beneden kan worden afgevoerd. In droge tijd worden ijzerverbindingen afgezet met het stijgende vocht door capillaire werking. De contrasten worden groter. Koorn, de graangewassen, houden wel van ploegen maar een grondbewerking met het eergetouw is voor dit gewas beter passend, maar voor die werkwijze krijg je geen mens meer.

De bodem, onontgonnen, bestaat uit meerdere zônes en ook vaak uit soms meerdere grondsoorten en wel zeker in een aestuarium, een rivierdelta zoals Nederland. Storende lagen, harde door plantenwortels ondoordringbare lagen geven een aparte vegetatie. Een heel aparte plantengemeenschap. Met droogte kan het vocht niet omhoog klimmen door harde lagen en bij veel neerslag kan het niet of niet snel naar beneden zakken. Zo een plek is of te droog of te nat en dus, bewoond door specialisten als Kruipende Boterbloem.

Onze cultuurgewassen stellen veel hogere eisen. Ook meer als hun wilde voorouders want we hebben de planten erfelijk veranderd naar onze behoefte in ruil voor de veiligheid en plantenvoeding en het weghouden van wat men noemt concurerende planten. Onkruid dus.
Onze cultuurgewassen doen we dus plezier door de grondlagen te breken, te keren en te mengen. Al weet een plantenwortel exact waar het heen moet groeien om dat te krijgen wat het nodig heeft toch maken we het de plant makkelijk om de grond in het begin zo te behandelen. Zo spit ik de eerste keer 3 steek diep, soms dieper indien nodig. En al spittend meng ik de grond. Dus uit de onderste laag blijft 1/3 laag, 1/3 in het midden en 1/3 bovenaan enz. enz. Alle zônes zijn dan gemend en – jammer voor het bodemleven – heb ik aardig wat dynamiek in de grond gebracht. Met dit spitten geniet ik van de mooie grond en ik weet niet of iedereen dit kan, zo intens gelukkig zijn met het zien van die prachtige grond. Die grond is ook ons lichaam. Daar vanuit is grond zo eenvoudig te begrijpen en aan te voelen.

Met het ontginnen of het omzetten van een oude verwaarloosde tuin brengen we lucht en warmte in de grond. Die dynamiek is wel even wennen voor het bodemleven. Was eerst iedere centimeter weer even anders van bacterie samenstelling dan de cm lager, nu ligt alles door elkaar en wurmen moeten hun heel oude gang naar boven helemaal opnieuw maken. Maar het is de wijze waarop we een teeltlaag maken. De hele populatie van microleven ligt nu door elkaar en waar een zo organisme zich thuis voelt daar vermeerdert die zich snel. Er ontstaat weer een zônering maar niet scherp. Niet optisch en niet wat betreft de samenstelling van het bodemleven. Een deel is hier niet meer thuis en verdwijnt. De biodiversiteit is minder in de teeltlaag dan bijv. in bloemrijk hooiland of de grond van loofbos, maar wat er nu aanwezig is zijn de sprecialisten. En dit past bij het wezen van onze groente en akkergewassen.
Iets anders is de grond in de chemische teelt. Die voelt ruw, star en kil.

De bovenste laag van de teeltlaag is de laag waar het meeste gebeurt en die geef ik extra hulp. Goede compost is een manier als die snel oppervlakkig wordt ingewerkt in de bovenlaag. Verdroging is slecht en zonlicht is dodelijk voor zowel bacteriën als wurmen. Veel bacteriën kunnen niet zonder het slijm van wat de huid van de wurm afscheid en ook de tocht van bacteriën door het spijsverteringsstelsel vitaliseert de grond.
Vanaf mijn kind zijn zoek ik goede grond vol van microleven en kleine bodemdieren. Als ik weet dat er regen komt doe ik een hand vol in een volle gieter sloot- of regenwater. Roer dat wild en broes het direct over de grond en wel net voor de schemer komt en dan de regen in de nacht. Wanneer die ideale situatie komt dat weet ik niet maar daarom heb ik die grond alvast thuis en bewaar het koel en donker. De grond kon komen uit een kooibos of polderbosje met Essen, Elzen en Iepen met ook Vlierstruiken. Daar groeien altijd veel Grote brandnetels die het daar naar de zin hebben omdat trekvogels daar volop rusten en poepen.
Het beste voelt voor mij de grond onder een Vlierstruik met Brandnetel, Hondsdraf en Fluitekruid als meest opvallende maar waar ook vaak Speenkruid groeit. Oud hout of weggeworpen baksteenpuin op die plek is nog beter. Hier vindt men dan het Behaarde slakje, het Knoflook-slakje laat zich door de geur kenbaar maken en het krioelt daar van de Pissebedden en Oprollers.
Als kind voelde ik al dat deze plek rijk is aan alles. Heb er nooit wetenschappelijk iets van kunnen vinden maar omdat ik vitaminen en mineralen kan voelen net als dat ik nog steeds kan voelen of een plant giftig is of niet, zo voel ik in de uitwerpselen dat daar veel vitamine B12, molybdeen en cobalt zit.
Pissebedden en Oorwurmen bekoren me. Heb altijd het idee dat ze intelligent zijn en in ieder geval zorgen ze heel toegewijd voor hun jongen en ook zoeken ze massaal elkaars gezelschap. Het is daarom makkelijk om veel van die donkergrijze korreltjes te verzamelen omdat die vele diertjes een dikke laag rulle poep kunnen produceren. Dat gaat dan mee om de nieuwe grond “te enten” of als start voor de compost.

Grond = Leven, Grond = Heilig!

nl_NL
nl_NL