De Bezielde Tuin

De Drie Zusters

Combinatieteelt

De Hopi’s leven in een bijzondere semi-woestijn waar het grondwater van hoge plateaus komt. Het is een wonder dat de Hopi’s nog bestaan na alle wrede verdrukking door de ‘natie van vrijheid en democratie’. Daar in dat kleine gebied van Arizona zaaien de Hopi’s hun gewassen, de drie zusters, op speciale wijze die zij leerden van een geest of hun god die luistert naar de naam Maasaau. Hij – geen zij – gaf het volk, eenmaal in de Arizona aangekomen na vele omzwervingen, een graafstok als gereedschap, pompoenzaden en een maiskolf. Ook gaf hij regels mee om het goede leven te leven en de balans op Moeder Aarde te verzorgen.
Er zijn parallellen met de Hebreeuwse Torah / Oude Testament en opvallend dat de centra van de eerste landbouw bijna gelijktijdig ontstonden en vaal in hooglanden als Ethiopië, Mexico, de Andes, Zagrosgebergte, Yunan. De nieuwe mens, de akkerbouwer, had andere leefregels nodig vanuit de geestelijke wereld.

De maisplant gaf steun aan de klimboon en de boon die in samenwerking met luchtstikstof bindende bacteriën de bouwstenen van proteïnen maken, wordt gedeeld met de mais. De pompoen kruipt over de droge woestijngrond en beschermd zodoende de grond want zoals (hun) Heilige Geest Maasaau vertelde moest dat flink uiteen gezaaid. In die droge zonnige omstandigheden moet het wortelstelsel diep, breed en intensief zijn en als de planten te dicht staan moet er zoveel vocht gedeeld worden dat allen een tekort hebben. De acacia bomen op de Afrikaanse Savannen staan daarom schijnbaar zo wijd uit elkaar maar daar onder de grond reiken ze elkaar vriendelijk de wortel. Ook de zuilcactussen in de in de woestijn van Mexico en het zuidwesten van de VS hebben die afspraak met elkaar om voldoende ruim te staan voor hun gezamenlijk belang.

In een vochtigere gematigde zône zoals West- en Noord Europa is die combinatie niet in het voordeel. De slagregengevoelige grond zou tussen de planten te lang kaal liggen en extra veel geschoffeld moeten worden omdat onkruid als taak heeft een pleister te zijn voor kale plekken.
Een strooisellaag – mulch – kan ook zo’n pleister zijn. Maar de weelderige groei van de pompoen door het rijkelijke vocht ontneemt met de grote bladeren het licht. Licht wat onder deze omstandigheden wat mager is, aan de bonen- en maisplanten. In de onderste zône weliswaar maar de pompoen wil ook graag over van alles heen groeien.

Het aardse leven als afdruk van het geestelijke leven dient zich te houden aan de natuurwetten en hebben we als mens de taak de balans te bewaken.

Omdat iedere plantensoort andere behoeften heeft ten aanzien van klimaat, microklimaat, grondsamenstelling enz. zo is het voor mij vrij logisch aan die eisen te voldoen zodat ieder gewas zich prettig voelt. Selderie houdt van vrij vaste humusrijke contant vochtige grond, rogge wil graag heel diep met de wortels kunnen groeien en de grond mag beste wat zuur zijn. Erwten gaan ook graag diep met de wortels maar willen geen zure grond maar juist basische, dus kalkrijke grond.
Bonen die klimmen en mais zijn goede partners en zo kun je van een klein stukje grond een hoge opbrengst halen al is de teelt arbeidsintensief omdat de droge peulen van de boon één voor één met de hand moeten worden geplukt.

Voor die combinatie boon-mais paste ik de grond aan door die vooral humusrijker te krijgen, daar het oorspronkelijk humusarme klei was waar ik 30 cm scherpzand op bracht en slechts licht mengde.
Als je dus een hoekje grond aan het gewas aanpast dan wil je dat gewas ieder jaar op die plek telen of afwisselen met een ander gewas het jaar daarop die ongeveer dezefde eisen stelt. Maar jaar na jaar hetzelfde gewas op die plek werkt heel kleine wurmpjes, de zgn. aaltjes of nematoden in de hand. Deze zuigen aan de wortels en nemen jaar na jaar toe in aantal. Veel aaltjes als soort hebben een speciale voorkeur voor speciale soorten gewassen. Zo veroorzaakt het Aardappelcysten aaltje de aardappelmoeheid en dat betekent dat je daar heel lang geen aardappelen kan en zelfs mág telen.

Jaar na jaar bonen en mais telen op eenzelfde stukje grond geeft dus problemen maar die wondermooie schepping heeft voor alles een oplossing. De heerlijke culinaire Stropharia paddenstoel heeft puntige cellen in haar mycelium die nematoden doden. Bonen en mais houden van humeuze grond met wel wat kalk maar toch licht zuur reagerend, net als Stropharia. Dat zijn dus 3 oogsten in een jaar van hetzelfde stukje grond.

Mais is er in allerlei hoogten, van de kleine Tom Thumb tot 4 meter hoge rassen. Bonen zijn er in de gewone struikvorm, in een kruipende vorm zoals de Groningse Padliggers en Walcherse Witte. De eerste een slaboon en de 2e een droge boon. Dan zijn er halfhoge klimmers en de uiteindelijke ons zo bekende stokbonen.

Wil de mais niet verstikken onder het bonengewas of wil de boon niet als een dwerg tegen een hoge maisplant opkijken dan dienen ze evenhoog te zijn. Daarbij denk ik niet aan seizoengebonden slabonen en suikermais maar meer aan basisvoedsel voor het jaar rond, en dus aan meelmais en droge bonen.
Als boon is de Walcherse Witte boon aantrekkelijk, niet alleen omdat het tot de fijnste kookbonen hoort, maar door de groeihoogte. De Walcherse Witte boon was vooral een exportgewas voor naar Engeland, maar in Zeeland zelf weinig gegeten. 

Het inunderen van Walcheren door de geällieerden in de 2e wereldoorlog en de overstroming in 1953 deden geen goed voor dit ras. Zeewater is heel schadelijk voor kleigrond en maakt telen jaren onmogelijk. Daarna werd het eten van peulvruchten impopulair omdat de markt vooral bestond uit meeropbrengende en beter machinaal te oogsten nieuwe rassen die veel minder van consumptiekwaliteit waren, vooral vanwege de dikkere hardere schil na het koken. En wat er nog gegeten werd aan bonen werd overgenomen door de Red Kidney bonen, een somber uitziende boon van minder kwaliteit dan de oude Nederlndse landrassen.

Door toeval kwam ik aan deze boon. Echter niet van Walcheren maar Zeeuws-Vlaanderen en als het echte landras, want er is ook het selectieras Walcheria in omloop geweest. Hiermee was dit ras dus gered en ondergebracht op de Oerakker en nu in Wageningen.
Het ras werd altijd vollevelds geteeld en als halfrankend gewas kruipend of klimmend in zichzelf. De op de grondliggende peulen rotten gauw en dus aanzienlijke kwaliteitsbederf. Dat gaf me het idee de bonen klimgelegenheid te geven in de vorm van rijshout (hazelaartakjes). Meteen waren de planten minder vertakt en bossig maar werden langer en iets ijler. Ideaal dus.
Het hoort tot de late rassen maar kreeg eens een mutant op de Oerakker te Anna Paulowna die een week vroeger was en jaren later, hier in Zweden gebeurde dat nog een keer. Daarmee is de status landras verdwenen want een selectie hieruit. Maar nu, door de vroegheid van afrijpen, prima hier in dit deel van Scandinavië te telen. De hoogte tijdens het klimmen komt overeen met mijn eigen suikermaisras Guldkorn (Goedkorrel).

Met dit suikermaisras begon ik in 1976 toen ik zaad uit Noord-Amerika aan kreeg van Quinoa en Suikermais. Uit de vele rassen Kienwa of Quinoa verkreeg ik in de loop der tijd een mooie vrij lage plant (practisch) met oranje en ijle pluimen. Dichte zaadpluimen houden in de nazomer meer vocht vast en na 3 dagen regen en weinig wind kiemen de zaden in de pluim. De ijle pluimen schimmelen niet gauw en het is volledig aangepast aan de lange zomerdagen.
Met de suikermaisrassen uit Amerika ging ik alleen verder met de geelzadige rassen, 6 stuks totaal. Deze zaaide ik naast mijn eigen uitzoeking van Golden Bantam, het standaardras. De 6 diende als stuifmeelgevers en dus nam ik alleen het zaaizaad van Golden Bantam. Bij kruisbestuivers zoals de windbestuiver mais gaat vreemd stuifmeel -binnen de soort – altijd voor.
Jarenlang nam ik alleen zaaizaad van de kolven die het eerst rijp waren en – na een test van de vroegst rijpe rassen op de wereldbank – bleek Guldkorn onder mijn omstandigheden het vroegst als groente, dus als suikermais, maar relatief nog vroeger als rijpe kolf. De rijpe droge maiskorrels zijn prima tot een mooi geel meel te malen. Maar suikermais is gevoeliger voor rot en schimmel, zowel als de kolf in de schutbladeren is besloten en een koolmees daar een gat in maakt als dat de kolven te drogen liggen. Dat heelf meelmais niet.
Daarom besloot ik de geharde en vroege Goldkorn met een eveneens robuust ras dat ook heel vroeg is te kruizen. Dit ras is een meelmais uit Montana, gekweekt door de sympathieke Dave Chrisensen en heet Painted Mountain. Deze heeft naast het gele caroteen Zea-xantine ook enekele vormen van antioxidant Anthocyaan en is daarmee veelkleurig. Ik zocht de kolven uit die egaal gekleurd waren in de schakeringen donkergeel, oranje, pindabruin en roestbruin. Dit staat rustiger, meer harmonisch, met behoud van de antioxidanten.
Ook had ik een vroeg pofmaisras ingekruist. Deze heeft een veel dikkere zaadhuis, epidermis, waar juist de mineralen en antioxidanten zich bevinden. Het overige is een kleine kiem met veel olie maar het grootste deel van de maiskorrel is het meellichaam en naar dit zetmeel wordt men normaal uitbetaald dus daar ligt in veredeling de nadruk op. 

Al komen er af en toe nog gerimpelde korrels in de kolven voor, toch ben ik aardig ver gekomen met een mais die in volle grond gezaaid in het koele en korte groeiseizoen hier rijp zaad geeft, en korrels met – denk ik – 3 keer zoveel mineralen, vitaminen en anthocyaan dan gewone meelmais. De dikkere zaadhuid is gemalen heilzaam voor de darmflora.
De meelmais wordt ongeveer 1,70 m hoog net als de boonplant, die ik Majsböna noem. De meelmais heet Sensommarsol (Nazomerzon).

Bij het zaaien maak ik een kuiltje om de 40 cm in de rij waar dan 3 maiskorrels en 1 boon. De regels zelf komen 80 cm uiteen. Men kan ook een gleuf maken en om de 10 cm een korrel mais en om de 40 cm een boon. Maar in het eerste geval kan men niet meer effect de kiem-onkruidjes een halt toe roepen door te schoffelen. Met de tere maisplanten schoffelen op een afstand van 10 cm is riskant en vergt meer wiedwerk.

Als de planten 30 – 40 cm hoog zijn en er al enkele keren is geschoffeld – schoffelen bevordert de groei – is het tijd voor een dikke strooisellaag (mulch). Als net daarvoor entstof van de Stropharia-zwam verspreid in de grond wordt gebracht, beschermt de mulch de zwam maar ook haar voedsel. Een zo’n 10 cm dikke laag kan bestaan uit stro, hooi, boomblad, zaagsel enz.
Daarna redden de planten zich prima. Maar met veel aandacht wordt de energie van de planten hoger. Minder aantrekkelijk voor ziekten en koudbloedige dieren maar – net als ons mensen – onweerstaanbaar voor warmbloedige dieren. Wie denkt geen ekster of kraai in de buurt te hebben die komt daar snel achter.

Waar ik teel is in geen 100 km mais te bekennen en ik kan dus onvervuild telen. In Zuid-Zweden, Duitsland of Nederland wordt dat met snijmais in de buurt moeilijk. De hybriden waaien hun stuifmeel vrijelijk over uw maisveldje. En al zou het een zaadvastras zijn geweest dan is toch uw veldje dat meer warme aandacht kreeg de dupe.

Een vogelnet over het veldje vóór de kolven dik zijn is afdoende maar als ze al een kolf hebben opengepikt dan wordt dat moeilijk. Dat geldt ook voor Pimpelmezen en Koolmezen en als die de schutbladeren aanpikken volgen de mussen, en dan volgt de schimmelaantasting.
Zonder van palen en touw een tent te moeten bouwen om het vogelnet everheen te spannen is bij dit gewas een makkelijkere oplossing. Mais heeft laag in de plant de vrouwelijke bloemen die de kolven worden. De mannelijke pluimen staan fier bovenop de plant. Deze zijn inmiddels van hun bestuif-taak ontheven en kleuren bruin. Deze kunnen met een heggeschaar ca. 30 cm boven de hoogste kolven worden afgeknipt. Zo ontstaan hechtpunten voor een vogelnet. Het net van onder, dus op de grond verzwaren met stenen of zandzakjes. Wel regelmatig controleren en even de stenen en het net iets optrekken uit het gras of onkruid, ander groeit het vast en gaat het net stuk als we het vlak voor de oogst verwijderen. Als er 2 of meer vogelnetten nodig zijn, dan 1 meter overlappen en met kleine stukjes katoendraad vastknopen.

Als de schutbladeren vergelen is het tijd voor de oogst van zowel mais als de bonene. De oogst snel en luchtig verspreiden. De kolven moeten nooit tegen elkaar aanliggen. Bedenk dat Noord- en West-Europa door de warme golfstroom wordt gedicteerd. Mais is oorspronkelijk een gewas van droge gebieden en rijpt vol en droog af in het midden van Noord-Amerika, Hongasrije of Griekenland maar niet in de vochtige nazomer van hier.

Gechiedenis maisrassen

Graag wil ik iets meer vertellen over de rassen die ik in de kruizing gebruikte om het meelmais Sensommarsol te verkrijgen. Dit kan maar hoeft niet gecopieerd maar is bedoeld om te inspireren ten eerste. Want hoe meer iedereen een ander pad daarin bewandelt hoe groter de totale biodiversiteit. Ten tweede wil ik de mensen, hoewel wat schraal tot mijn spijt, wat meer in het zonnetje zetten, die zo toegewijd deze rassen hielpen ontstaan. Het verbindt zo heerlijk de individuële mens, culturen, planten en klimaatzônes en natuurlijk … humm … die eksters.

De Zweedse naam Sensommarsol – Nazomerzon – spreek je uit als seensommarsoel waarbij de ee tussen de é en de i van peer, veer, meer ligt.

Genetici beschrijven de kruizingsvolgorde in een formule en dit is bij Sensommarsol als volgt: (Guldkorn x Tom Thumb) Painted Mountain (Guldkorn x Painted Mountain)

Het suikermaisras Guldkorn had het dito ras Golden Bantam als basis daar ik hiervan de maiskorrels voor zaaizaad oogstte en van 6 rassen alleen het stuifmeel had.
Het begon zo met Golden Bantam :  Suikermais is een late ontwikkeling en begon met een enkele mutatie. Die erfelijke verandering houdt in dat tijdens het afrijpen van de korrels, waarin normaal de vloeibare suikers in de nog sappige korrels gaandeweg omgezet worden in zetmeel en waarbij de korrel meer droog en hard wordt, nu als gevolg van de mutatie deels suikerhoudend blijft.
De meelmais waar al het suiker zetmeel werd is vol en hard maar bij suikermais droogt het suikersap in tegen de afrijping en daarom zien de rijpe korrels er zo glazig en gerimpeld uit.
Als groente oogst men eerder en dus wel in het volgroeide stadium maar niet te lang wachtend want een deel suiker wordt wel omgevormd en des te sneller als de kof geplukt is. Je eet de geplukte kolf dus dezelfde dag.
De eerste suikermais was wit en toen de eerste gele variant ontstond moest men wennen, want wit stond voor verfijnd.
De 1e naam was Yellow Sweet en ontstond uit de kruizing van het gewone suikermaisras Common Yellow en de eerste witte suikermais namelijk Darling’s Early. Het ras werd later, ca. 1866 door James J.H. Gregory uit Marblehead MA omgedoopt tot Golden Sweet.
Dan was er William Chambers uit Greenfield MA. Deze veehouder verbeterde het ras nog meer en na zijn dood in 1891 ging de heer J.G. Picket uit ook Greenfield hier mee verder. Een ras heeft altijd de neiging in eigenschappen te veranderen en meestal op de manier die wij niet wensen. … Dus steeds uitzoeken op kleur, kolflengte, etc. blijft gewenst. En is een verandering een verbetering dan houden we het ras niet alleen op peil maar gaan ermee zelfs vooruit.
Via de Picket kreeg in het voorjaar van 1900 een man, E.L. Coy dit ras in handen die bevriend was met de zaadteler W. Atlee Burpee en hij noemde het met de inmiddels wereldbekende naam Golden Bantam en introduceerde het in 1902. Burpee’s Seeds bestaat nog steeds.
Burpee verbeterde de kleur nog meer net als de malsheid van de korrels. Golden Bantam is een ras dat goed gedijt in koelere gebieden en is vroeg. Het geeft daarbij  grotere kolven dan de moderne rassen van de inmaak-industrie. Het gewas is lager maar sterk waar de naam Bantam naar verwijst.

Dave Christensen
De meelmais Painted Mountain Flour Corn.

Dit is het resultaat van 50 jaar werk van Dave Christensen uit Big Timber, Montana. Het is een breed aangepast en heterogeen ras, zowel in de niet direct zichtbare eigenschappen alsook in het uiterlijk, o.a. de vele kleuren ìn de kolf en tussen de kolven onderling. Het is een ras voor ’t koudere klimaat met een kort groeiseizoen zoals in het ontstaansgebied in de bergen van Montana. Daarbij kan dit ras ook goed tegen de zomerse hitte en droogte doordat het is gekweekt uit een veelheid aan oorspronkelijk inheemse variëteiten die alle extremen in het klimaat hadden meegemaakt en sommige van die indianenrassen zijn nu uitgestorven maar leven dus erfelijk voort in Painted Mountain.
Uit vele bevindingen blijkt dat het nog een prima oogst geeft waar moderne rassen falen. Het heeft dat typische landraskarakter net als bijv. Gelderse ristarwe en tarwe uit Dalarna, zgn. Dala-vete. Een grote oogstzekerheid dus.
Naast meer caroteenvormen en dan vooral Zeaxantine (zea=mais) is het gehalte aan diverse derivaten aan anthocyaan hoog en eveneens het eiwitgehalte en wel 13%.

Met wat ik zelf al mijn hele leven doe en de wijze waarop en vanuit een dieper weten, maakt vanzelf dat ik mijn hele leven al eenzaam voel en dan is het voor mij heerlijk om dan in het leven van Dave Christensen mee te mogen kijken.
Geïnspireerd in dezelfde periode en vanuit dezelfde bron die wij beide als de levende God zien, begonnen we allerbei met mais volgens hetzxelfde principe.

Het laat zien hoe op verschillende plekken op Aarde iets ontstaat door mensen. Dat maakt hun niet uniek want iedereen is uniek. Het laat zo mooi zien dat we een schakeltje in de lange tijdspiraal zijn. Het verder borduren op wat al was. Dit zo anders, zo haaks op rasbescherming. Licentie en andere angst-uitingen.
Painted Mountain is dus Open-Source en inmiddels over de hele wereld door hem verspreid, van Afrika over Noord-Korea tot Seberië. Of zoals hij zelf zegt : “This corn grows on every continent except Antarctica.”
Naast dit ras kweekte hij ook Montana Morado Corn, de paarse mais van Montana. Ofschoon dit ras niet thuis hoort in dit verband – het ontstaan van Sensommarsol – wil ik u graag deelgenoot maken van het verhaal van Dave Christens van Montana Morado Maize. Zelf word ik heel blij als ik dat verhaal lees:

Op mijn 17 jaar kreeg ik een krachtige onverwachte droom van God. Ik zag 2 dunne zwarte maiskolven. Ik wist niet waarom en hoe maar het was in mijn ziel geplant deze mais te ontwikkelen. Dus zo, begon een levenlang arbeid met oorspronkelijke maisrassen die nog steeds geteeld worden door indianenfamilies en zelfvoorzieners. Zo’n 30 jaar geleden experimenteerde ik met Navajo Desert Corn van Black Mesa in Arizona. Eén plant bracht 2 kolven voort en toen ik de schutbladeren verwijderde kwamen er glanzende kolven met zwarte maiskorrels te voorschijn. Ik was verguld over het vinden van de heilige mais uit mijn droom.”

Een Navajo oudste vertelde over de maissoorten “Black is voor healing” Inmiddels weten we hoe belangrijk de anthocyanen zijn voor onze gezondheid is. Zoals Deve zegt “Now I understood why I was guided to create this”.
De Navajo herkomst kruisde hij met zijn rubuuste ras Painted Mountain en nam niet alleen eigenschappen als vroegheid en ongevoeligheid voor koude, hitte en droogte mee maar Painted Mountain heeft in de donkerroodpaarse korrel het anthocyaan in een laag van de zaadhuid, wijl de Navajo herkomst een extra laag heeft die kleurstof draagt. De ‘Zwarte’ mais uit Peru, die om gezondheidsredenen wordt verkocht, heeft slechts 1 laag.

Zoals Dave Christensen zegt: The sacred corn seed is the result of fifty years of exciting discovery and concious breeding guided by a vision, growns in Montana with love, prayers and blessings for your health and well being.

Om een voorbeeld uit mijn eigen leven te geven – één uit velen – hoe iets van ‘boven’ wordt geholpen:
Ik was al jaren van plan het heel oude landras Hollandse Groene Langstro erwt op te sporen maar als ik een telefoongesprek kon uitstellen zou ik dat niet laten. Maar, terwijl ik op mijn werk was, greep ik opeens de telefoon em belde naar de grote landbouwcentrale Cebeco. Daar werd ik soepel doorgeschakeld en op die afdeling nam iemand op. Ik vertelde dat ik de Hollandse Groene Langstro erwt zocht omdat ik alle Westfriese akker- en tuinbouwrassen die er nog waren wilde veilig stellen. Maar wat een pech, ik hoorde niets…. Tot opeens een beduusde stem zei “We zijn net aan het kijken in de vriesbewaring om te kijken wat we zullen uitzaaien dit jaar voor zaadverversing  …. we hebben net Hollandse Groene Langstro erwt.” Zo’n bewaring kan wel 40 tot 80 jaar zijn! Ze zouden direct erwten naar me toesturen.
Tijdens dat gesprek merkte we bij ons beide waar we weg kwamen. Hij was opgegroeid “op ’t kere”, het gehucht Keern bij Hoorn en ik kwam daar vaak en daar was ook een imposant gebouw voor veevoedingsonderzoek waar opa Smiers instrumentenmaker was. Zo komen dingen weer samen.

Wat met m’n zoektocht naar oude rassen altijd hielp was een innerlijk weten dat het ras nog bestond. Tegen alle feiten in. En hoe onverwacht dat het toch op mijn pad kwam. Soms leggen mensen mij uit hoe dat werkt omdat ze dat hebben gelezen maar nooit zelf meegemaakt en omdat ik vertrouwen heb hoef ik het niet te weten. Een vierdeklasser moet niet doen alsof die in de 6e klas zit. Als het mijn tijd is om dat te weten komt dat vanzelf op de juiste tijd.
Misschien is tuinieren dé wijze om vertrouwen en loslaten te oefenen want iedere keer als je zaait, het zaad met grond bedekt, is het een tijdje weg in de hoop dat het zaad opkomt maar dwingen helpt niet.

Tom Thumb popcorn

De Azteken hadden al popcorn – Momachitl – in hun ceremoniën en men heeft half verkoolde popcorn in Peru ontdekt die 6700 jaar oud zijn en van New-Mexico van 5600 jaar terug. Toch kwam het in pas 1800 in de handen van Europese Amerikanen. Uit een ouder ras van ± 1860 heeft professor Elwijn Meader van de universiteit van New Hampshire een lijn geïsoleerd die hij Tom Thumb – klein duimpje – noemde want het is een dwergras, hooguit 90 cm hoog en heel vroeg. Iedere plant heeft 1 tot 2 mooie kleine kolven met mooigele korrels die iets kleiner zijn dan popcorn uit de winkel maar beslist niet minder van kwaliteit zoniet smaakrijker.
Knalkoorn zoals het ook wel heette in oude literatuur heeft een dikkere zaadhuid waardoor het knallen mogelijk is. Heel lang is de aandacht naar lichtverteerbaar en raffineren geweest waarbij de oplosbare vezels en onoplosbare cellulosedelen als onnuttig werden gezien net als de blinde darm en keelamandelen, ik noem het maar weer, als onnodig werden bevonden. Het geraffineerde eten, zoals witmeel of tarwebloem, zal al heel veel darmkankerpatiënten hebben veroorzaakt. Het lijkt mij toe dat iedere graansoort alles in de korrel in de juiste verhouding heeft.

Walcherse witte boon

Over het landras dat ik eens kreeg kon ik niet aan gegevens komen maar hoorde eens dat het vrij laat rijp is wat met mijn ervaring overeen komt met een goede vergelijkmogelijkheid doordat ik lang 80 verschillende rassen teelde. Zo kon ik alle Nederlandse Handelsrassen opsporen en naar de toekomst brengen. Het is mijn ervaring een flink rankend gewas ieder jaar dat ik het teelde.
Hierna volgen enige gegevens uit oude Beschrijvende rassenlijsten der akkerbouwgewassen. Alle ervaringen daarin beschreven komen niet altijd overeen met mijn lange ervaring. Zo staat het Citroenboontje als vroegrijp beschreven waar het bij mij op allerlei grondsoorten tot de laatste hoorde.
De Walcherse witte boon is al ergens in 1700 beschreven.
Als een landras een of meer nadelen heeft zal men binnen dit gevarieerde gewas gaan zoeken naar die planten die die eigenschappen minder of in het geheel niet hebben. Slaagt men daarin dan heeft men een selectieras. Walcheria is zo’n selectieras. Men zal vooral op minder rankend hebben gelet en bij Walcheria staat dan ook dat het bij gunstig groeiweer niet-rankend is. Bij een vollegrondsteelt zonder steunmateriaal is dat ranken lastig. Het komt ook bij sommige slaboonrassen voor als het weer wat koud is vlak voor de bloei. Zelf heb ik het ranken dus tot een voordeel gemaakt ten gunste van mais.
Van het ras Walcheria het volgende :
Dit ras is het resultaat van kweker A.L. Louws uit Oostkapelle en werd in 1935 geïntroduceerd. Het is een gelijkmatig en tijdig rijpend gewas en grootbladig. Bij gunstig weer weinig rankend. Volgens sommige waarnemingen nogal bestand tegen koud weer. Zeer vatbaar voor verschillende bonenziekten en zeer gevoelig voor slecht weer. Iets gevoelig voor het mozaiekvirus.
Dit prima kwaliteisras, dat vrijwel uitsluitend op Walcheren voorkomt, werd de laatste jaren weinig meer verbouwd (1950!). De belangstelling voor dit ras neemt thans weer ietsje toe (Engeland export?). De opbrengst van dit ras is wisselvallig en lager dan de niet-rankende rassen, maar in kwaliteit wordt deze boon door geen der niet-rankende bonen geëvenaard. De helderwitte glanzende boon is van gemiddelde grootte en matig gevuld (de Walcherse witte is wel goed gevuld!)

Het selectieras Bianca werd in 1934 geïntroduceerd door kweker J. Mesu uit Goes en een tijd in stand gehouden door P. Brassen uit Kleverskerke. Het is een productief en betrekkelijk vroegrijpend ras, bij gunstig weer niet-rankend. Het zaad is iets klein maar uniform met een mooie witte kleur en glanzend. Iets gevoelig voor Mozaiekvirus.
Dit ras haalde het al snel niet meer doordat Walcheria het overnam en het ras Mesu’s Vera witte boon haalde niet eens de rassenlijst.

Het jaar 2023 was een flink koud jaar en neiet alle peulen werden rijp maar toch was het een mooie oogst. Steeds de rijpe bonen plukken en binnen snel drogen geeft een prachtig resultaat maar wacht je tot de laatste (hoogste) bonen rijp zijn dan zijn in een natte periode de reeds rijpe bonen vaan aangetast en met een vroege herfst-nachtvorst de jongste bevroren.
Als je stambonen droogt en dorst kan dat op een zeil en sla je de bonen uit met een hooivork of neem je een bosje in de hand en slaat deze in een kruiwagen. Vanouds deed men de bonen in een jute zak en sloeg daarop. Maar de scherpe droge stengels vernielen de zak snel maar als het om alleen de peulen gaat, gaat het dorsen prima in een zak.
Het is, als het om kleine hoeveelheden gaat, ook leuk om met de donkere avonden met het hele gezin de peulen die mooi geel zijn met , blauwgrijze streepjes met de hand te pellen. Elke keer een pracht hoe die witte ‘pralines’ te voorschijn komen.
De bonen laten zich ook prima combineren met tomaat in een gerecht.

Ervaringen in de keuken

Maismeel is op heel veel manieren te gebruiken en er zijn tal van recepten te vinden. Daar ben ik niet de aangewezen persoon voor omdat ik alles op gevoel doe en niets met getalsmatige maten, gewichten of tijden. Maar 2 wil ik benoemen om te inspireren maar een echt recept geven ben ik niet toe in staat.
Van de mail die ik maalde van de mais kookte ik pudding voor mijn kinderen. De gele mais mengde ik met wat gedroogde goudbloemen en maalde die mee samen met wat anijs- en korianderzaad wat de kinderen aan chipolata deed denken. Dit kookte ik in water of melk met wat honing en dan afkoelen in een vorm. Mijn kinderen waren makkelijk. Het hoefde niet uit mooie pakjes te komen of mierzoet te zijn.

Wat ik van o.a. maismeel maak houdt het midden tussen kaas en humus. Van gekookte bonen dat ik in een glazen potje doe, 3 cm niet meer, met wat kookvocht en een snufje zout. Dan doe ik er een klein stukje van de buitenkant van roodbacteriekaas. Zo’n kolonie bacteriën kleuren de bonen na enige weken oranje en als je de bonen met constant een deksel besloten warm houdt. De bacterie is een Coryne-bacterie. De meeste vertegenwoordigers van deze groep zijn ernstig ziekteverwekkend maar deze niet. Het is een bacterie die, in tegenstelling tot andere bacteriën zich niet laat wegspoelen. Om dus deze geurige bacterie te begunstigen, wast men af en toe de kazen als die te rijpen liggen. Zo verwijdert men alle bacteriën en schimmels maar niet de Coryne-bacterie. En zo ook op ons lichaam waar ook huidplooienen en tussen de tenen wordt gewassen daar zijn ze van de partij. Bij Goudse kaas horen we dit lekker te vinden maar tussen de tenen horen we er een afkeur van te hebben. Waarom? Gewoon omdat we mensen zijn, Homo Paradoxa.
Zelf haal ik de bacterie van Port Salut-kaas en niet alleen voor de smaak of geur maar in wezen omdat zij vitamine B12 maken.
Naast deze cultuur bouw ik een andere cultuur op van eigen producten. Vooral mais, naakte haver, soyabonen, gele erwten en een lycinerijke gerst met de naam Lysimax en mijn eigen oranje kienwa (quinoa). Deze maal ik en zeef deze door een spanen met brandneteldoek die heel fijn is. Dan kook ik water en onder steeds roeren voeg ik meel toe. Dan laat ik het op de kachel heel langzaam slechts licht pruttelen en zorg dat het niet aanbrandt want dat smaakt afstotelijk en verkleurt ‘de pap’. Met wat poeder van Zevengetijdenklaver, een plant met Fenugriek geur en daar ook aan verwant en de smaak- en geurmaker van de groene Zwitserse kaas. Als alles lauwwarm is afgekoeld voeg ik de inhoud toe van enkele capsules met bacteriën, vooral melkzuurbacteriën die eigenlijk bedoeld zijn voor een gezonde darmflora. Er gaat ook een heel klein beetje honing bij en daarna gaan de bacteriën aan het werk waarvoor ik ze ingehuurd had. Door de deksel af en toe alleen los te draaien gaat de druk van de weckpot maar de lucht boven de pap bestaat uit koolzuurgas wat het leven van schimmels onmogelijk maakt. Als dit proces op gang is, en dat is mooi met melkzuurbacteriën want ze kunnen tegen (lucht)zuurstof maar gedijen ook in zuurstof-arme omstandigheden. Daarom vinden we ze op onze huid èn in onze darmen. Met wat zout waarveel bacteriën niet tegen kunnen daar heeft de melkzuurbacterie een voorsprong. Op onze huid vormen we een pantser tegen voor ons ziekteverwekkende bacteriën. Zij zijn de eerste barrière voordat het ingenieuze immuumsystem in werking treedt. Omdat we de organismen niet met het blote oog zien hebben we geen emotionele band met hun opgebouw. Maar we zijn niets zonder hen.
Als er een bepaalde zuurgraad is bereikt, want koolhydraten zijn tot melkzuur en koolzuurgas geworden waarbij een deel gebonden zuurstof de brandstof voor de bacterie is, als dat zover is voeg ik de Coryne-kweek toe en meng het. Beiden, zowel de Coryne bacterie als de melkzuurbacteriën zijn goede maatjes net als op onze huis.
Het uiteindelijk product is jaren te bewaren. Een pot heb ik al jaren halfgevuld en soms opengemaakt. Het is na meer dan 7 jaar nog goed.

De eerdergenoemde Probiotica bacteriën heb ik samengesteld uit enkele merken en kom zo op 20 soorten. Ook dit is biodiversiteit. En een grote biodiversiteit is een stabieler evenwicht. Ik gebruik dit ook als start voor zuurkool en het inmaken van augurken. Dan pers ik sap van wortelen, knoflook en sjalot en laat dit voorgisten in een fles met een beetje zout. Als ik dan de kool of augurken snij vul ik dit bij dat sap. Zowel met de nepkaas als de zuurkool en augurken ruikt het eerst naar yoghurt.
Van één merk noem ik alle bewoners in de capsule: Lactobacillus acidophilus, Lactobacillus rhamnosus, Bifidobacterium Lactis, Lactobacillus casei, Lactobacillus plantarum, Lactbacillus para casei, Streptococcus thermophilus en Bifidobacterium Longum.

Kleinschalige land- en tuinbouw is de enige wijze om de Aarde in balans te houden, en de enige manier van voedselveiligheid die niet kwetsbaar is, de wijzen wijze om in samenklank met onze biologie te leven.
Met de variatie op die van onze familie in Arizona nu dus Drie Zusters t.w. mais, boon en zwam om op een klein stukje grond een bijna complete voeding te kunnen voortbrengen.
Bedenk dat u met schoffelen met blote armen in de zon zelf vitamine C maakt en ’s nachts beter slapen kan. En dat met sommige fermentatie van bonen, mais, enz. vitamine B12 ontstaat net als bij melkzure-gisting. Als voorbeeld: We snijden kool fijn om zuurkool te maken, de zuurstof uit de lucht net als wat zout wat we op de fijngemaakte kool strooien komt binnen al die wondjes, al die snijvlakken. Zuurstof en zout vernietigen een groot deel van de vitamine C. Na 6 weken melkzure-gisting is het vitamine C gehalte van de zuurkool veel hoger dan in de versgesneden kool!

Als u kinderen of buurkinderen heeft, want alle aardse kinderen zijn onze gezamelijke zorg, dan is het leuk en heel goed de kinderen vanaf het begin er in te betrekken. Alles zonder druk maar zacht uitnodigend. Van 5 of 7 takken in de grond een hut met opening en de 3 m lange takken van boven bijeen knopen. Pronkbonen bij de takken zaaien. Hartstikke spannend. En wat te denken van een kleine oven van stenen en dan maiskolven roosteren en daarna de as teruggeven aan het akkertje.

nl_NL
nl_NL