De Bezielde Tuin

Dwerglupine, Lupinus hartwegii nanus, als groenbemester

In de wereld van mensen die graag rekenen wordt de waarde van een groenbemester meestal afgemeten aan de biomassa per ha. die een gewas opbrengt en daarna de levering van gebonden stikstof aan de grond waar het een vlinderbloemige groenbemester betreft en dan de invloed op de structuur van de grond.

Zelf zocht ik naar een vlinderbloemige groenbemester die de omgeving een heerlijke geur geeft, kleur aan het landschap en die een waar feest is voor bijen en hommels.
De lieflijke bloemen van de Dwerglupine zijn er in vele pasteltinten in zo’n beetje dezelfde lichtsterkte wat een mooi harmonisch effect geeft. Met daarbij de duidelijke geur van de bloeiende planten die sterk doet denken aan bloeiende citrusbomen. Bekend met deze éénjarige tuinplant viel de keuze op de Dwerglupine als groenbemester met het grote voordeel dat met tussen zaaien in een groentegewas dat vroeg het veld ruimt, het lang kort blijft, zo’n 30 cm. In de nazomer wordt de plant hoger tot wel 90 cm en heeft dan diep in de plant, van de eerste bloemen al rijp zaad waar hogerop de bloemen bloeien tot een zware vorst daar een einde aan maakt. Met -4 °C bevriezen de open bloemen maar niet het blad en ook niet de bloemknoppen. Dus als na een nachtvorst in de herst gevolgd wordt door warmere dagen en de knoppen opengaan staan ze weer in bloei en is er weer eten voor de laatste hommels en zweefvliegen voordat ze in winterrust gaan. En dat kunnen ze gebruiken! Pas bij -6 °C zijn de onrijpe peulen, knoppen en bladeren echt bevroren en is het hele feest over.

Bij Lupinus is het normaal dat de rijpe peulen bij droog en warm weer open “knallen” en zo het zaad verder van de moederplant brengen. De Dwerglupine doet dat niet, althans de cultuurvorm niet, en dat vergemakkelijkt het zaadoogsten en dit is duidelijk een eigenschap die opduikt bij een cultuurplant. Dit is vergelijkbaar met bijvoorbeeld de wilde voorouders van onze erwten en bonen waarvan de peulen bij rijpheid openspringen en het zaad verder van de moederplant komt. Maar blijven de peulen gesloten bij rijpheid dan kunnen alle zaden geoogst worden om pas dan bij het dorsen vrij te komen.
Vermoedelijk is men bij het in cultuur nemen van deze Lupine al of niet bewust verder gegaan met een mutatie met niet-openspringende peulen. Bedenk dat als je thuis die nog onrijpe peulen nadroogt er een knalfeest en de kamervloer met overal zaad.

Op het internet is er één bron die op geeft “It’s history is a mystery” en ja er is niets over het werkelijke wezen van deze soort te vinden. Maar gelukkig is er veel van deze plant af te lezen. Wel is het areaal waar de soort groeit bekend maar bestaat uit diverse ondersoorten of variëteiten alnaar welke botanicus beschreef en soms werd wat eerst gezien werd als een ondersoort dan tot zefstandige soort besloten met als consequentie een heel andere naam als het tegenzit. En als op een kaart het groei-areaal van een soort, inclusief ondersoorten, wordt aangegeven dan is, als een ondersoort (subspecies) tot soort (species) wordt bestemd, het areaal ineens anders, kleiner. Tot welke indeling onze gettelde Dwerg- of Eénjarige Lupine hoort is in ieder geval een plant uit een bergachtig gebied van noordwest Mexico en Californië.
Wat men van de plant kan aflezen is het volgende: de plant groeit goed op droge zanderige grond. Een kiezel liefhebster. De plant heeft zachtbehaarde bladeren waarmee het verdamping wat tegen gaat maar vooral dauw vasthoudt. Dus de plant groeit op drogere grond. De bouw van de plant wijst op groei in een lichtsterk gebied want het blad is licht van kleur – minder chlorofyl – en de groei is open.

Vlakbij een meer wonend en waar de lucht in de nazomer ’s avonds afkoelt maar het nog warm is bouwt zich elke nacht mist op die daarna over onze tuin kruipt. Veel planten “snotteren” weg door meeldauw, grauwschimmel (Botrytis) o Rattekeutelziekte (Sclerotia). De vaste Lupine in de berm schimmelt weg en nog geen 1-4 meter daarvandaan staat de Dwerglupine zonder enige aantasting. De plant zal in het wild dus in òf mistige dalen groeien òf hoog in de bergen in een wolkengordel. Maar omdat de plant het zo goed doet in een koele zomer en beter noordelijk in een Scandinavische tuin groeit dan de Vastlupine of hybriden daarvan, wijst dat hoog in de bergen groeien.
Als tuinier heb ik weinig gereisd en ben nog nooit buiten Europa geweest maar alles bij elkaar denk ik dat deze Lupine in ’t wild op grind-zandhellingen groeit en op de oevers van periodiek drooglvallende waterlopen en ook de snelle groei verwijst naar zo’n dynamisch milieu. Daarbij kan het niet alleen tegen koele zomers maar ook nachtvorst is geen probleem. En ja, als je in ’t wild rond de 30° noorderbreedte groeit en tegen kou bestand, dan moet je wel hoog uit de bergen komen.

De Dwerglupine lijkt me een ideale groenbemester door haar fijne etherische geur, de zachte pasteltinten en de nectar voor onze partnerinsecten. Himlaj́orden heet dat in het Zweeds. Een stukje hemel op aarde.

Omdat ik het gevoel heb dat deze Lupine een wederzijdse band heeft met de aardappel – vraag me niet waarom – maar wil daarom aankomend jaar een combinatie-teelt doen. Daar ik de aardappel altijd wat schraal houdt is tussenteelt mogelijk. De Dwergtarwe die lange tijd slechts een voet hoog groeit kan in de nazomer opeens tot een meter hoog groeien. Dus zijn de rijen aardappelen gerooid dan kunnen de Lupines doorgroeien tot de vorst er een punt achter zet.

Als je zaad koopt om met de teelt verder te gaan is het vervelend als je na een zorgvuldige keuze iets anders krijgt en naast de vele namen binnen één taal voor een plantensoort zoud een wetenschappelijke systeemnaam – een Latijnse naam – uitkomst moeten bieden. Maar ook daar verwarring en niet alleen naamsverandering door andere inzichten maar ook omdat de handel niet bijstelt danwel de volksmond. De Pelargonium noemen we nog steeds bij de oudere naam nl. Geranium en de Amaryllis heet eigenlijk Hippeastrum.
Zo heet de Dwerglupine in de handel Lupines hartwegii maar heeft ook als naam Lupinus ehrenbergii ssp. ehrenbergii. Ik houdt het bij Lupinus hertwegii *) omdat die het meest in gebruik is.
De handel gebruikt soms de toevoeging nanus, dus Lupinus hartwegii nanus. Nanus of nana betekent dwerg. Maar het betreft een cultuur variatie en die schrijf je om te beginnen met een hoofdletter, dus Nanus of als je Latijn gebruikt cv.Nanus. Cv. van cultuurvariëteit of korter gewoon cultivar. Was het wel een wetenschappelijke toevoeging dan stond er voor nanus var. of ssp. van variëteit respectievelijk ondersoort.
Die verwarring kan consequenties hebben daar er ook een andere Lupine bestaat die Lupinus nanus heet.
Ik teste meerdere herkomsten uit van onder de naam L.hartwegii en daar was één herkomst een heel ander soort maar van het noord-Amerikaanse rype en die kruizen gemakkelijk. Voor eigen vermeerdering houdt dat in dat ik helemaal opnieuw moet beginnen.

Gelukkig gebruiken de Nederlandse bedrijven de naam Lupinus hartwegii en als er een mengsel van kleurtypen wordt genoemd, ik noem Pixie Delight, Avalune Mixed en Sunrise, dan is dat een garantie. Veel internationale zaadverkopers verkopen onder de naam Lupinus hertwegii, Dwarf Lupin, enz. een totaal andere Lupine, nl. de Russel’s Lupin die soms Dwarf Lupin heet maar een reus is vergeleken met de Lupinus hartwegii. De Russel’s Lupine is een kleurmengsel van kruizingen van de gewone vaste Lupine, Lupinus polyphyllus met L. arbareus, L. sulphureus en L. nootkatenis waarbij geselecteerd is op kortere sterke bloemstelen en een dichtere bloeiwijze en in allerlei lila, paars, blauw, steenrood, oranje en geel tinten in planten van 90 cm hoog.
Uit ervaring weet ik dat vaak het verkochte zaad niet correspondeert met de bijgevoegde foto. Waarschijnlijk veroorzaakt  door het dodelijke death-Line cultuurtje, maar ik weet dat je ook de verkeerde soort kan krijgen.
Ja, die naamsverwarringen en zo hardnekkig en zo direct klakkeloos overgenomen op internet. Zo gaat de Siberische- en Russische boerenkool (Red Russian, Ragged Jack) vaak ook bij 2 genenbanken, onder de wetenschappelijke naam van kool, Brassica oleracea maar hoort tot de groep bladkool, koolraap en koolzaad, Brassica napus.
Teel je eigen groentezaad dan kan je gerust Br. oleracea en Br. napus naast elkaar laten bloeien. Maar als je denkt Russische boerenkool – eigenlijk dus Russische bladkool – te kunnen telen naast je Friese gele koolraap dan oogst je alleen kruizingen en moet je helemaal opnieuw beginnen wat je 5 jaar kost. Want het 1e jaar teel je het als groente, het 2e jaar na overwintering teel je zaad, het 3e jaar teel je daar groente van en ontdek je dat het fout ging, het 4e jaar heb je nieuw zaad gezaaid en het 5e jaar uiteindelijk de zaadoogst van zuiver zaad.

Met een levenslang groente, fruit en noten telen had ik steeds voor op het helpen van insecten die ons helpen met bestuiven en wel zo dat er zó vroeg en zó laat mogelijk in het jaar nectar en stuifmeel voor die insecten is. Een oeroud verbond van partnerschap!

nl_NL
nl_NL