De Bezielde Tuin

De Pastinaak

Ook met dit gewas, deze soort, begin ik met waar de plant van nature groeit. De wilde pastinaak, Pastinaca sativa ssp. sylvestris, groeit vooral op de drogere, matig voedselrijke, kalkhoudende en lichtere gronden die onderhevig zijn aan een bepaalde storing. En dan een zonnige plek zowel in open gebieden als aan de bosrand. Oude inlandse dijken, wegbermen, verlaten tuinen, akkerranden en ruige hooilanden zijn van die plekken.
Het kortkiemkrachtige zaad heeft dus open plekken nodig om te ontkiemen en een molshoop in ’t ruige gras is al voldoende maar het liefst met nog grotere beroering van de grond. Daarbij is de jeugdgroei traag zodat alleen een open vegetatie mogelijkheden biedt wil de kleine plant niet overschaduwd worden. Zware maar vooral natte, humusrijke en zure gronden net als beschaduwde plaatsen worden ontweken.

Dit vertaald naar de cultuurvorm, de gekweekte pastinaak, Pastinca sativa ssp. hortensis, dan telen we de gezondste en mooiste pastinaken op zand- en zwavelgronden met een gemiddelde voedingstoestand, dus onbemest, maar een grond die “in oude kracht” is. Dus de grond die het voorgaande jaar bemest was voor een gewas. Deze overgebleven voedingssituatie van wat het gewas van vorig jaar achterliet is voldoende voor de pastinaak. De grond dient ook diep doorwortelbaar en ruim kalkhoudend te zijn. In deze rulle grond zendt de pastinaak haar wortels en komt zo bij alle voedingselementen. Eén- en tweejarige planten zijn vooral mineraallievende planten en hebben minder communicatie met het microleven.
Diep gespitte grond, 2 steek diep, past beter bij ’t wezen van de pastinaak en geeft voor ons een  mooiere “peen”. Schoner dus voor in de keuken en beter bewaarbaar ook.

Deze bewerkte grond, deze storing, deze dynamiek maakt ook dat de pastinaak “penen” makkelijker en zonder beschadigingen te rooien zijn. Met de plattelandsvork opwippen geeft veel beschadigingen, de panschop (bats) is ongeschikt maar met de steekschop (spade) gaat dit goed. Daarbij moet men opletten dat het blad van de schop in haakse stand t.o.v. de grond staat en daarmee de steel, wellicht wat ongemakkelijk, schuin van u af. Daarbij het blad ook vrij dicht bij de plant want verder af heeft minder effect en beschadigd al gauw het onderste deel van de peen.Het beste gaat het door eerst, net als bij schorseneren, een veur te spitten langs de rij planten om vervolgens van de andere kant de planten op te wippen met de steekschop. Doorsneden, afgebroken of door de spade beschadigde penen geven een invalspoort voor ziekten en zijn minder houdbaar en kunnen de buurpenen ook aantasten.

Op zware kleigronden of stenige grond evenals grove mestdelen in de grond geven meer vertakte penen die niet alleen moeilijker te rooien zijn, want meer verankerd, maar de meest vlezige zijwortels zullen breken wat het rotten bevordert. Goed verkruimelde, goed bewerkte, diepe en kalkrijke kleigronden geven een prima gewas als men voor de halflange of de tolvormige rassen kiest. De korte, brede rassen komen vooral in Rusland voor en heten soms -vertaald- Suikerpastinaak. Makkelijker te verkrijgen is ’t ras White Gem als halflang type.

Op zuurdere, nattere of dichtere gronden evenals bij grondbedekken met grasmaaisel maakt de penen gevoeliger voor de Roestziekte. Grond bedekken met zaagsel kan wel en gaat de schade gaat de schade door de wortelvlieg tegen. De Roestziekte kan door meerdere organismen worden veroorzaakt, waaronder het algemeenst door Itersonillia pastinaca en Centerspora acerina. En naast de pastinaak tast roestziekte ook peterselie, wortelen en selderie aan wat de bewaring van de wortelen, knolselderie en wortelpeterselie bemoeilijkt. De gangen van de wortelvliegmaden zijn zo een invalspoort voor roestziekte.
Roestziekte tast alleen, groeiend in de grond, het bovenste deel van de wortel of wel peen aan. Dit geeft donkerbruine of oranjebruine invretende plekken waarvan dit verder rot in de pastinaak zowel in de kelder in een kist als ook overwinteren buiten in de grond. In dat laatste geval neemt de ziekte voor jaren toe in de grond.
Binnen de gangbare rassen zijn er rassen bij met een flinke resistentie tegen de ziekte. Naast de korte dikke en halflange typen zijn het vooral de lange typen die men ook wel Jersey-pastinaken noemt en waaronder Lange Witte Holkruin, Tender-and-True en Aromata enige rassen zijn.

De Wilde Pastinaak heeft haar oorsprongsgebied in Zuid-Europa en rondom de Alpen en oostwaarts tot voorbij de Kaukasus. Bij opravingen in Zwitserland en Zuid-Duitsland zijn zaden van pastinaak van omkring 9000 v.Chr. gevonden. Deze zaden zeggen niets over het in het wild verzameld zijn danwel geteeld te zijn. Net als venkel en dille heeft pastinaakzaad een kruidige geur en een verwarmende werking in eten daar het de haarvaten doet verwijden en daarom krampstillend voor de darmen is en de spijsvertering bevondert. Maar als schermbloemige plant zit er een addertje onder het gras. Net als bij de verwante selderie, peterselie en nog meer bij zevenblad, meesterwortel en grote berenklauw kan aanraking van de huid met deze plant pijnlijke blaren veroorzaken. Niet bij koud weer maar bij warm weer en zon of met broeierig weer met bedekte lucht. Dus als de huisporieën open staan en de verantwoordelijke stof binnen dringt en door de U.V.-licht deze reaktie geeft.

In klassiek Griekenland en het Romeinde rijk werd de pastinaak reeds genoemd maar het is mogelijk dat deze met de toen nog witte wortelen (er waren ook paarse en lichtgele wortelen) werd verward of onder één noemer werd beschreven. In ieder geval schijnt het dat de geteelde pastinaak via Romeinse garnizoenen noordelijk van de Alpen terecht kwam en daar een grotere peen gaven en heel welkom waren bij de Keltische en Germaanse stammen. Het aantal eetbare planten in het Europa benoorden de Alpen was gering als gevolg van de massale uitroeiing van al het leven in de laatste IJstijd. Voor veel mensen toen was het niet alleen een bron van vitamine C maar – naast raapjes- de voornaamste bron van zoetheid, van suikers.

Met de teelt van pastinaken kwam er ook zaad buiten de tuinen en akkers terecht en zo verwilderde de pastinaak en komt daarom nu ook in Brittanië, Frankrijk, Ierland, de Lage Landen en Scandinavië voor. Wanneer, hoe en precies waar de Wilde Pastinaak tot een cultuurplant werd is niet bekend maar het verschil zit ‘m vooral in de dikte van de wortel. De wilde vorm heeft in het bovenste deel van de wortel wel enig reservevoedsel opgehoopt en is daar iets dikker en het verschil is dus de toename in reserveweefsel, meer niet.
Maar er zijn experimenten gedaan om van de Wilde Pastinaak in Groot Brittanië een “Eet”pastinaak te maken. Het was de Engelse professor James Buckman van het Royal Agricultural College te Cirencester die samen met zijn studenten een experiment deed om te bewijzen hoe je uit een wilde plant een cultuurplant kan verkrijgen door selectie. Dus door uit een aantal planten een plant te kiezen met een iets dikkere wortel dan de overigen. Van de plant oogst je zaad, zaait dit uit en zoekt ook hier één of enkele planten vanuit met de dikste wortel ofwel met meer reserveweefsel en dit blijven herhalen. Professor Buckman begon hiermee in 1847 en na 5 jaar had hij al een pastinaak met een vlezige zachte wortel en na 14 jaar (1861) was het zelfs het beste ras en doopte het Student, wat nog steeds een goed verkrijgbaar ras is. Te meer opmerkelijk daar Engeland het land van de pastinaak-eters is en wel het jaar rond, in tegestelling tot andere landen waar het een winterhalfjaar groente is en daarbij had toen Buckman begon juist Groot-Brittanië een vooraanstaande positie van veredeling in siergewassen, granen, fruit èn groente.
Naast geleidelijke ontwikkelingen door de bewuste teeltkeuze heb ik ook volledige sprongen waargenomen, een spontane mutatie. Anderzijds ging James Buckman uit van de verwilderde vorm waarin de erfelijke aanleg voor een dikkere wortel al latent aanwezig kon zijn. De wortel is in Arabië of daar omtrent ontstaan uit de wilde wortel en naast, net zoals bij de wilde peen, een witte wortel ontstonden er gele en paarse wortels door de toename van caroteen respectievelijk anthocyaan in de wortel. Het sloeg als het ware door van het stengelweefsel waar zowel caroteen als anthocyaan voorkomen, naar het wortelweefsel. En daarbij ook nog eens van de buitenste weefsel, de huis, naar de twee binnenste weefsels.
Of dit ontstaan van de “tamme” wortel in Arabië of wat nu Turkije heet, nl. Anatolië, geschiedde is ongebekend maar dat dit op verschillende plaatsen plaatsvond en in de tijd is aannemelijk net als dat de gekweekte weer verwilderde tot een type wilde peen. Bij rogge is dit ook herhaaldelijk gebeurd net als de appelboompjes in de duinen van Schermonnikoog en analoog aan de verwilderde hond, de Dingo, van Australië, de Mustang van Noord-Amerika of andersom het ontstaan van de Duitse Herdershond door relatief recent een wilde wolf in de voorouders.
Zo werd er eens een experiment gedaan met een Wilde peen en daar – gelijk het experiment van professor Buckman – een eetwortel te kweken. En dat lukte. Maar met een vergelijkbaar experiment elders met andere uitgangspunten lukt dit niet. Men kan vermoeden dat in het eerste experiment òf een “tamme” voorouder was òf vliegen hebben een keer geheel ongewenst stuifmeel van een gekweekte wortel op de proefveldplanten gebracht. Het is me niet bekend of de experimenten in het open veld werden gedaan danwel in een fijngazen kooi.
Maar de schepping zit niet stil. Mutaties komen veel voor en ik kom die vaak genoeg tegen in m’n grote tuin en in het wild. Een heel eigen ervaring van me is dat je met visualiseren, met gedachtkracht, een plant bijv. erfelijk kan veranderen. Dat gaat direkt in een grote sprong. Geen tussenvorm. In de wetenschap is ook bekend hoe de gedachte een experiment kan beïnvloeden. Bij een mutatie is die -als het een zichtbare eigenschap betreft – direkt duidelijk en blijvend. Bij ongewenste kruizing valt in de 2e generatie de eigenschap vaak in deels intermediaire vorm verder. Over dit onderwerp heb ik een apart stuk geschreven.

Zaait men Pastinaak vroeg in ’t jaar als het nog koud is dan ervaart het kiemende zaad of het nog jonge plantje dat als een soort winter en na de winter wil het als 2-jarige plant, als winterannuel, gaan bloeien. De kouprikkel maakt dus dat de plant vroegtijdig een bloestengel vormt. In de zaadteelt en in het wild is het pastinaakzaad in september rijp en valt het zaad op een open en vochtige plek en in het najaar is de grond altijd vochtig, dan kiemt het zaad vrij snel. Dit in tegenstelling tot gedroogd en de winter over bewaard zaad. Dat zaad moet in het voorjaar uit een soort rust komen.
Dus valt het zaad op de grond in het najaar dan overleeft de plant de winter en vanuit een diepgaand wortelstelsel kan het de kracht vinden om na de winter een bloeistengel te vormen. Met te vroeg zaaien brengen we de plant dus in de war.
Men zaait dus niet te vroeg maar het kiemen duurt zó 3 weken en dan heeft de pastinaak ook nog eens een trage begingroei. Onkruid groeit dan al vele malen sneller. Maar niet getreurd, die tijd vóór het zaaien is prima te gebruiken!

Zaait men in Nederland in de 2e helft van april dan kunnen we in maart bij droog weer schoffelen. De planten met een vrij lage kiemtemperatuur zoals Vogelmuur en Straatjesgras die de kop al hebben opgestoken roepen we zo een halt toe máár met die handeling wordt de kieming van andere onkruidzaden gelijktijdig gestimuleerd want door het rullen schoffellaagje verdampt de grond niet meer en wordt het daarmee warmer maar ook komt zuurstof beter in de grond wat voor bepaalde onkruidzaden het startsein om te ontkiemen is. Zaden die wat dieper in de grond liggen dus. Daarna nog een keer schoffelen bij droog en zonnig weer en ook die onkruidjes maken plaats voor het bedoelde kruid. Daarbij geven de afgeschoffelde onkruidjes zich als voedsel aan wurmen en andere hulpdieren.
Voor alle teelten zijn deze handelingen gunstig en zeker ook voor pastinaak want de kiemduur van 3 weken en de trage begingroei haald de gezaaide plantjes al gauw uit zicht tussen de sneller groeiende onkruidjes. Met dàn wieden is heel wat meer werk maar voor de bedoelde kruiden, zoals nu de pastinaak, is dit een kwelling. Onzichtbaar voor ons beschadigen we heel wat wortels. En heel belangrijk is altijd om zo kort mogelijk op een plek tussen de rijen te zijn want drukken we te veel de grond aan en krijgt het gewas ademnood. Dat is iets te verbeteren door dieper te schoffelen of ruller te maken met een kultivator maar dan vernietigen we weer wortels van de planten en we zijn dan in feite pesterig in de weer. (Drukt uw knie 1 cm in de grond dan is er 1 cm luchtkolom uit de grond.)

Later in het jaar – het is een plant die zich van nature in september uitzaait en nog in het najaar ontkiemt – is de groei zo sterk dat het zelf de niet bedoelde kruiden overschaduwd. Traditioneel zaait men wat radijs mee in de rij. Deze kiemt snel en markeert zo de zaairegel. De radijs is oogstbaar als de kleine pastinaakplantjes gewied gaan worden.
Bij het zaaien span ik een lijntje en met het schoffelblad maak ik een veurtje, een gootje, langs de lijn waarbij ik dus de grond die vrijkomt naar me toetrek. De zaaiveur is nu iets ongelijk in diepte maar nu keer ik de schoffel ondersteboven en laat het heelt, het handvat, door de zaaiveur glijden zodat deze glad en stevig is. Daarmee komt het zaad overal even diep te liggen en zie je ook beter hoe diep je zaait.

Het zaad van pastinaak is als een plat schijfje en die vorm vertelt ons iets. Het zou van nature in de nazomer op de dan altijd vochtige grondoppervlak vallen. Plat wel te verstaan en dus niet innig kontakt met de bodem. Maar wij willen een forse eetbare pastinaak en vergt een langer groeiseizoen voor de winter komt. Dat betekent dat we dus in de lente zaaien. Maar dan is de lucht droog en de zon sterk. Met schraal weer als zaad op de grond is geen vooruitzetting om te kiemen. Vandaar dat we in een veurtje zaaien en het zaad met wat grond bedekken. Het dunne zaad vertelt je ook dat het geen grote voorraad startkapitaal in de vorm van koohydraten en olie heeft en dus niet de kracht heeft door een dikke grondlaag omhoog te komen zoals een erwt zo makkelijk doet. We zaaien dus niet diep maar vlook. Met de hark werken we wat grond op het zaad. Geniet er van hoe u dit netjes en met zachte handen ontspannen handen doet. Nu keert u de hark om en met de tanden drukt u de grond ligt stampend aan. Daardoor krijgt het zaad goed kontakt met het vocht van de bodem. Daarna schoffel ik de sporen weg tussen de rijen. Dat staat verzorgd, toegewijd en is een mooie afstuitingshandeling. En door het dekentje, het schoffellaagje, blijft de grond warm. Dan laat je het zaad in vertrouwen los, je ziet het immer niet meer, en dat is een goede oefening in loslaten. Vertrouwen hebben.

Tijdens het zaaien affirmeer ik, visualiseer ik ik dat het mooie welgevormde en gezonde pastinaken ZIJN. Ben daarbij dankbaar dat ik dit werk mocht doen en genoot van mijn handelingen, het ritme in het werk, dat ik met schoffelen het huidje van Mamma Aarde mocht strelen, het werken in een soort cadans die maakt dat je veel werk verzet zonder moe te worden, want het geeft juist energie.
Het is ook zo’n goede oefening in balans. Veel oude mensen lopen onzeker en lopen kans op een val ongeluk. Niet door de afname van de spieren maar omdat men met het vele zitten de balans niet traint. Zo is het plezier in handelingen hebben zo goed. De geluidarme herhalende handelingen al neuriënde of fluitende of zingen “in je hoofd” in het zelfde ritme als je handelingen. Alles in cadans, in harmonie.

Dan op een dag komen de eerste kiemblaadjes lichtgroen boven de grond. Geniet ook graag van dit wonder. Hoe die blaadjes eerst klein en opgevouwen in dat kleine zaadje zaten en nu de zon voelen op die mooie blaadjes.

Het Erg in de wereld wilt ons altijd afleiden en uit het NU houden. Dat werkt onder andere via mobieltjes. Laat je niet storen in de tuin. En er zijn geluiden zodat je je gaat ergeren, dus erger maakt dan het al is. Met ergeren maken we een hormoon aan aan dat verslavend werkt. Erg jammer zou ik zeggen.
Geniet van de handelingen, van hoe je je lichaam mag gebruiken en in een flink tempo zonder haast. En dit niet bewijzend naar een ander toe want dat is het ego, de grote afleider, aan het stuur. Nee, doe het in stilte. De wereld leert ons voor ons zelf op te komen, dat we onszelf niet te kort mogen doen, dat we recht hebben op … enz. Van tuinieren kunnen we de Liefde leren uitdijen, de Liefde verzorgen. Met twee benen op de grond!

En als later in het jaar de pastinaken fors blad hebben redden zij zich prima tegen van alles doordat we ze liefdevol verzorgde toen ze klein waren. We mogen de pastinaken in huis nemen en met elkaar genieten van de oogst op de tafel. Een paar hele mooie pastinaken voor van de zomer om zaad van te telen. Zo geven we het leven door want we hebben een lichaam om het leven verder te voeren. We hebben van alles meegekregen om liefde te kunnen geven en het Erg buiten te houden.

Pastinaakras Elfenbeen, een ivoorkleurige pastinaak.

Makkelijk zou ik met een bestaand handelsras of oud ras verder kunnen vermeerderen. Zo brengen we een ras verder de tijd in. Maar verzorgen en behoeden van biodiversiteit staat al heel vroeg centraal in mijn leven. Enkele jaren geleden las ik dat de Friese voornaam Ruurd verzorger, hoeder betekent. Grappig hoor. Met plezier wil ik die biodiversiteit uitbreiden. Ook de inteelt effecten wil ik weg. Wil graag werken aan biodiversiteit wat betreft rassen en gewassen, maar vooral de diversiteit binnen een ras en dan niet altijd wat betreft uiterlijk zichtbare eigenschappen maar weerstand tegen bepaalde ziekten, plagen of weerextremen. Met dit laatste principe verkrijg je nooit een top opbrengst maar wel een veel grotere oogstzekerheid. De industrie wil het liefst in 1 dag en liever nog 1 uur groente oogsten maar ik werk dus aan een ruime oogstspreiding.
Het is daarom dat ik 3 zorgvuldig gekozen rassen liet kruizen. Als iets het inteelt effect te niet doet is het wel kruizen. De natuur bevordert dit principe volop. De rassen die ik als ouder, als geniteur, kies hebben eigenschappen die ik graag verenigt zie in het “ras” dat ik voor ogen heb. Het getal 2 kan ik moeilijk begrijpen, brengt me in verwarring maar met 3 heb ik dat niet. Daarom werk ik waarschijnlijk altijd met 3 geniteurs tegelijk. Heel gewoon, maar ja …

Wij mensenvolk hebben het vermogen kleuren te zien gekregen om rijpe vruchten te herkennen en aangetrokken te worden door de kleuren die antioxidanten vaak hebben. Wij mensen maken minder zelf antioxidanten aan dan vele andere dieren in hun lichaam aanmaken, zoals de cavia haar eigen vitamine C maakt bijvoorbeeld. De mens heeft dus een vroeg vruchtetend verleden in zich. Migratie en klimaatsveranderingen hebben het dieet van de menselijke levensloop steeds veranderd.
Maar ook de koks weten ons te plezieren met de gele, oranje, rode en paarse kleuren van de antioxidanten zodat de kok garneert met schijfjes paprika, kerstomaatjes, bietensalade en een fris groen takje krulpeterselie. Want ook bladgroen, chlorofyl, is goed voor ons en de kleur bekoort ons. De gecompliceerde prachtige chemische struktuur van haemoglobine en chlorofyl zijn vrijwel identiek met dit verschil dat de eerste een ijzerkern (Fe) heeft en de ander één van Magnesium (Mg). Of iedereen ook het blaadje sla of het takje krulpeterselie opeten zal hangt af in welke mate we van het oorspronkelijke plan zijn afgedwaald of nog origineel zijn.

Omdat ik voel dat de mensen die na ons komen herstellen moeten van wat er nu misgaat en dat goed voedsel nodig zal zijn voor dit herstel met meer soorten en hogere gehalten aan antioxidanten, doe ik wat ik doe. ‘k Doe niet mee aan een hype. Het is iets waar ik vanaf 1959 al mee bezig ben. Enkele jaren na het sterven van opa Smiers kreeg ik van mijn lieve wijze oma boeken over fruitteelt die dus daarvoor van opa waren. Maar, 9 jaar, kreeg ik een boekje over plantaardige verfstoffen voor de industrie, waarin de schrijver vermoedde dat veel kleurstoffen zoals luteïne onze cellen mogelijk beschermen en dat dat wat met oxidatie te maken heeft, maar wat…? Deze toon gaat dus al lange door mijn leven.

Zoals alle groenten die ik onder mijn bescherming heb wil ik ook de pastinaak veel oorspronkelijks meegeven. Meer antioxidanten waaronder de paarsrode anthocyaan maar dan vooral de bladstelen en hoofdnerven. Bedekt anthocyaan de bladschijf dan remt het de photosynthese. En daarbij hoop ik op, wens ik, dus een pastinaak met ook in de wortel, de peen, meer kleur. Dat betekent dat caroteen of andere carotinoïden en anthocyaan van het stengelweefsel over moet gaan in het andere weefsel; het wortelweefsel. Daarbij is het huidweefsel weer anders dan het meer binnengelegen  reserveweefsel en de kern is nog weer anders. Dit is bij sommige wortelen zo fraai te zien waar bij sommige rassen de kern geler is dan de ring eromheen die oranje zijn. Maar vooral bij het wortelras Chantanay Red Core is die ook oranje. Maar als het eens met de wortelen kan dat de kleurstof erfelijk van stengelweefsel naar wortelweefsel kon overspringen kan dat ook mogelijk zijn bij de pastinaak. Bij knolraapjes is dat makkelijker omdat dit een verdikking is op de grens van stengel en wortel. Daarom heet het ook een knol omdat de “stengel” in het spel is.
Het paarsrode anthocyaan dat bij ons veroudering remt en het immuumsysteem optimaal laat werken beschermt de plant tegen een overmaat van U.V.-straling en reageert ook de plant met paarsverkleuring bij kou. Daarom zijn planten in de nawinter en voorjaar vaak paars door kou en licht. Een weiland kan dan in april een grauwpaarse gloed vertonen. Ook veel koolsoorten en dan vooral Blauwrandkapper (Januari King, Blaugrüner Winter, Blue Pontoise), Shetlandkool, Amager witte kool en Blåtopp kunnen na een nachtvorst paars getint worden. Zo heeft jong blad nog niet het maximum bladgroen en wordt het jonge hartblad met de paarse anthocyaan overtrokken om enige dagen later gewoon groen te zijn. De distel Kale Jonker laar dit mooi zien.
Maar een kwijnende plant laat dit ook zien. Vooral als de wortels zijn aangetast en de vochttoevoer stagneert. Heeft de kool erg last van koolvliegmaden in de wortel dan wordt de waslaag dikker. Dit om de verdamping te remmen. De plant toont daarbij dan vaak meer de paarse tint in de bladeren. Heeft een wortel last van veel wortelvliegmade in de peen dan herken je die plant in de rij door de donkerrode bladkleur.
N.B. Er zijn veel soorten anthocyaan ten eerste maar in een zuur milieu is de kleur roder en in een basis – alkalisch milieu blauwer.

Het is dus logisch dat veel telers die paarse verkleuring associeerde met ziekte. Dit kon zo doorslaan dat tuinders hun afschuw uitte over het Italiaanse andijvieras Rizzia de Poncalieri. Deze mooie en inderdaad reuze andijvie had lichtlila hoofdnerven. Er is ook en tijd van verheerlijking geweest voor wit of blank wat dan voor puur, rein en zuiver zou moeten gaan en dus was de witte bloemkool favoriet wat ik zelf saai vind als dat met bleke aardappelen wordt opgediend. Zo is er ook veel energie aan verspild om zuiver witte aspergerassen te kweken want dat paarse puntje wilde maar terugkomen. Maar gelukkig mogen asperges nu paars en groen zijn en is er op de markt nu limegroene, cheddargele, roze en paarse bloemkool en dan leuk af en toe een witte bloemkool.
Het ras Student heeft de meest roodpaarse bladstelen maar deze is dan ook gekweekt uit de wilde pastinaak en de kweker daarvan, professor Buckman vond die kleur blijkbaar niet storend. Door dit ras te kruizen met 2 andere rassen kwam in de nakomelingen al een hoog percentage planten met roodpaars getinte stelen. En zo hoop ik dat eens die kleurstof overslaat naar de wortel. Om een gering percentage caroteen in de wortel te voeren kruisde ik met het fantastische ras Aromata die meer crèmekleurig is in tegenstelling tot andere rassen. Hopelijk kan ik dit caroteengehalte verhogen in de pastinaakpeen door visualisatie of teeltkeuze of beide.
De rassen Student en Aromata zijn lange rassen. De penen kunnen 30 cm lang worden. Ofschoon ik op lichte grond teel is in het algemeen een half lang ras te verkiezen omdat die op alle gronden ’t voordeel heeft van makkelijker te rooien. Het is daarom dat ik kruisde met het ras White Gem.

Met 3 geniteurs in ’t spel is het normaal dat je eerst 2 rassen met de hand met elkaar kruist en dan uitmendeld een type uitzoekt die de behoefte het meest dient. Daarna kruist men die met een ander ras. Zelf zet ik 3 rassen dan bijelkaar, laat de insectenwereld het kruizingswerk doen en heb vervolgens veel zaad. Van ’t ras Aromata gebruikte ik alleen het zaad en zaai daar een groot stuk grond van in. Hierdoor heb ik een grote keuze mogelijkheid en heb ook veel goede planten nodig om zowel zoveel mogelijk erfelijke combinaties mee te nemen en daarmee corresponderend iedere vorm van inteelt te voorkomen. Dit omdat ik op geen enkele wijze wil tornen aan de wijze scheppende kracht en de natuurwetten in acht wil nemen.

Kruizen, wat met kruisbestuivers een gebruikelijk iets is, brengt dynamiek. Het is een beetje benzine op het vuur gooien. Er ontstaan andere erfelijke combinaties en er komen latent eigenschappen zichtbaar die niet in de voorouders te zien waren. Dat kan bijv. een meer weerstand tegen een ziekte zijn.
Resistentie tegen een ziekte kan door 1 gen of enkele gen ontstaan en vaak komt die in de praktijk uit een wilde voorouder. Met verdringingskruizing wordt herhaaldelijk met een cultuurras gekruist waarbij dat “ene” gen wordt meegenomen.

Maar de schepping zit niet stil en dus muteert de ziekteveroorzaker, de pathogeen, en wordt dit nieuwe ras na misschien 10 jaar hard werken toch alsnog ziek. Maar soms heeft een ras een totaal andere oplossing om niet ziek te worden. Bijvoorbeeld een dikkere waslaag, een opener groeiwijze of onaantrekkelijke geur die voor ons niet waarneembaar is.

In de meeste rassen waaraan ik mag werken wil ik wel zoveel mogelijk alle resistenties meenemen. Ze waren er al in de natuur. De reden die ik hiervoor heb is dat ook de mens in de verre toekomst zich met de gewassen moet kunnen aanpassen. Immers, alle gepatenteerde rassen, alle F1 hybriderassen zijn in die gierige handen van grote bedrijven en daarmee staat dat deel van de evolutie op slot. Doordlopende weg!
Al het leven wat we kregen dient te vloeien en dient voor gebruik van iedereen te zijn maar de psychologische pandemie; het gevoel van altijd te kort, nooit genoeg, heeft overal metastasen.

Van alle rassen die hier op Lönnegård mogen ontstaan is homogeniteit, een eenvormigheid, dus niet aan de orde. Wel zorg ik dat het niet te bont wordt. Maar geen inteelt dus! Vergelijk het maar met de bevolking van IJsland en de bevolking van Mururoa. Totaal verschillend van uiterlijk voor ons misschien maar die mensen op Mururoa hebben allemaal hun verschillende uiterlijk en ook op IJsland is er een grote onderlinge variatie en in delen van Karelië en Savotox wordt men gemiddeld niet ouder dan 50 jaar. Door inteelt.

Wat ik hier teel op Lönnegård is volgens de officiële definitie geen ras. Voor de duidelijkheid noem ik het toch zo, een ras!

 

nl_NL
nl_NL