In dit stuk over Spruitkool beschrijf ik een stuk maatschappelijke geschiedenis die zich weerspiegelt in al onze voedingsgewassen. Het is toegewijd aan de zaadvaste rassen, dus rassen die door het volk zijn te vermeerderen.
Moderne rassen zijn kort gezegd eigendom van grote bedrijven en daarmee is de evolutie daarbinnen een doodlopende weg.
Toekomstige voedselvoorziening staat of valt daarmee!
Kool is moeilijk eenvormig te krijgen en dat geldt nog meer speciaal voor spruitkool en dat kon opgelost worden door de methode die tot F1-hybriden leidt. Het begon daarom vooral in dit gewas. Maar met zoals vaak met goede bedoelingen bleek het een prima methode om je ‘eigen’ hybride ras te beschermen. De grondstoffen, de inteeltlijnen, zijn alleen binnen het bedrijf. Op slot! …Marktbescherming heet dat.
Hoe kon dit gebeuren?
Wat weerspiegelt wordt vaak het omgekeerde en de waarheid omkeren blijft de makkelijkste leugen. We roepen een Dienst in het leven om rechtvaardig boven kleinzielig eigenbelang te staan. Maar al vrij gauw verandert het dienende karakter van de Dienst in machtsuitoefening. Of; Onze vanzelfsprekende bijdrage aan de totale maatschappij met daarbij een beloning om je te kunnen voorzien in je eigen onderhoud is nu ontaard in dat alles om een hoog salaris gaat en zo is de oogsttijd waarbij kinderen van school thuis moesten blijven om mee te helpen met de oogst tot een luierende vakantie verworden. Ik noem het wel meer omdat het zo symbolisch is namelijk dat we vroeger het paard voor de wagen spande maar nu spant men het paard achter de wagen om naar de manege te rijden.
Veel draait er omdat de liefde voor geld groot is. De ziekte geldzucht is tot een pandemie geworden en vanuit ons mens-zijn is dat niet te keren. De mens is daartoe niet in staat, maar als individu kunnen we veel betekenen om deze armoedige en extreme periode te overbruggen.
Alle kool is waarschijnlijk in het Noordoostelijke deel van de Middellandse zee ontstaan en vermoedelijk uit een soort Griekse wilde kool, Brassica Cretica. Zelf zou ik, gezien het makkelijk kruisbaar zijn met de Wilde kool, van de Atlantische kust beschouwen als een ondersoort. In zo geval zou de systeemnaam luiden: Brassica oleracea subspecius cretica. Daarbij denk ik dat Collards, Savoyekool, Rode kool, Witte kool, Bloemkool, Broccoli en Koolrabi direct van de Griekse vorm afstammen maar dat Spruitkool, Mergkool, Eeuwig Moes, Boerenkool en Nervenkool veel Atlantische Wilde kool, Brassica oleracea ssp. oleracea in de voorouders hebben al is hun oorsprong van de Griekse kool.
Daarbij heb ik in Noord-west Frankrijk wilde kool gezien met af en toe lichte kenmerken van gekweekte kool zoals gebobbeldheid van het blad maar niet zo sterk gesavoyd als bij Savoyekool. Zo zijn er ook planten met wat ingesneden blad waar het op het blad van de koolraap lijkt of die van de Westfaalse Nervenkool (Westphälischer fürchenkohl) maar de meeste met heel blad, oningesneden blad. Zoals bij sluitkool (Bijv. Witte kool) èn bij Spruitkool.
De wetenschap denkt gelukkig niet zo rechtlijnig meer dan voorheen waar het evolutie betreft. Vaak denkt men dat iets op een plaats ontstaat en dat alle vormen daarvan afstammen. Bij kool, wortelen, rogge, biet, pastinaak en raapjes kan men verwachten dat een cultuursoort verwilderde en een wilde soort de gekweekte bestoof en dat dit regelmatig in wisselwerking ging of nog gaat. Daarbij kan een vorm, laten we Rode kool nemen, op meerdere plekken zijn ontstaan en wijd uiteen in de tijd. Een deel stierf misschien direct uit. Zo kreeg ik eens spontaan in de kool Cotswolds Queen, een witte spitse overwinterkool, een dieppaarse plant en zo ontstond eens in het Duitse tuinbouwgebied rond de stad Ulmen uit een vroege Savoye kool, Ulmer frühewirsing, spontaan in één keer een heel dieppaarse plant.
De spruitkool, als we de spruitjes even wegdenken, gelijkt veel op de wilde kool en ook bijv. White Sprouting broccoli, Mergkool, een kool met een lange dik opgezwollen steel, die als veevoeder dient en enige vlakbladige, slechts licht gekruld en ingesneden boerenkool rassen uit westelijk Duitsland.
Wat in het Nederlands spruitkool heet, heet het ook in verschillende talen “rozenkool”. Of dit stamt uit de tijd dat de spruiten nog losjes en meer open waren of dat men een rozenknop voor ogen heeft is niet bekend. In de Vlaamse geschriften wordt ook “spryten” genoemd en zelfs in de Romeinse geschriften gaat het in die richting.
Maar haalt men de top uit Boerenkool dan groeit een tijd later op de stam allemaal mini boerenkooltjes. Velen namen verwijzen ook naar Brussel. België heeft een oud en rijk tuinbouw verleden. De vakkundigheid daar, zowel toen als nu, heeft veel goeds voor de wereld voortgebracht.
Naast oude gewassen op kleine gemengde bedrijven en de Warmoeserijen, groente kwekerijen was daar ook hobbymatig veel veredeling van groente bij gegoede burgers die er soms een tuinbaas met arbeiders op na hielden. Dit bracht veel curiositeiten op en dat was ook de bedoeling.
Hoewel er veel onwis is over waar en wanneer de spruitkool ontstond, blijft de vraag of dit de harde kogelronde spruiten waren of losse uitlopers van de okselbladknoppen werden bedoeld. Men kan het bijvoorbeeld ook over aardappelspruiten, het uitlopen van een aardappel hebben. In ieder geval werd het eens volop rond Brussel geteeld en werd zo de spruitkool meer bekend onder de naam Brusselse kool.
Voor 1920 werden er in de Nederlandse catalogi vooral de Brusselse hoge en Brusselse lage als ras genoemd met daarna steeds meer rassen als Vroege Groninger, Kennemerroodnerf Bredase, Deventer enz. Daarna selectierassen als Octrooi, Spiraal en Roem van Castricum, maar in de jaren 70 waren de F1-hybride al heel gangbaar.
Veel oude rassen zijn lichtgebobbeld van blad waardoor er wel werd gedacht dat de savoyekool de voorouder was. Toch was er een tendens om van die hoge typen, die snel omvallen,over te gaan op lagere en zelfs lage typen. Dus van 1,20 meter naar 0,5 meter. Daarom zie ik de voorouder eerder een voederkool. Deze voederkolen werden op de akkers geteeld als dubbel doel ‘dual purpose’ ras. Dat wil zeggen men gaf de dieren dit als voer maar bracht het ook naar de keuken voor eigen gebruik. Ook arbeiders met kippen of konijnen teelden toen toen zo kool. Het kan zijn dat de (Brusselse-) spruitkool zoals wij die nu kennen een spontane mutatie was op een van die akkers of arbeiderstuintjes en werd misschien een gegoede burger opmerkzaam en die het op zijn privé kwekerij door de tuinbaas liet verbeteren. Die “landgoedjes” bevonden zich vaak in de buitenwijken. En van Brussel is het bekend dat de gegoede burgers aldaar de spruitjes hoog achtten. Spruitkool is minder productief dan een savoye kool en is ook arbeidsintensief, dus alleen in die kringen, waar men graag zijn verworven nieuwigheden toonde, lijkt mij de meest voor de hand liggende verklaring.
Hebben veel spruitkoolrassen iets licht gebobbelde bladeren zoals de Savoye kool, de Maastrichter Sjelk ook wel Bonner- of Endenischer Advent heeft, zo heeft ’t ras Odenser Torv die we op Lönnegård telen heel vlak blad.
Daarbij vermoed ik dat de eerste Deense Spruitkool van het schiereiland Amager komt. Veel groenteteelt van Amager werd later ook op het eiland Fyn geteeld. Op Amager begond de eerste echte groenteteelt van Scandinavië, voordien alleen bij kloosters. En dat begon toen ongeveer 500 Westfriese tuindersgezinnen door koning Christiaan II waren uitgenodigd om zich op Amager te vestigen als tuinder. Vandaar verspreidde zich de teelt en zo zou eens het eiland Fyn de bloementuin van Denemarken worden met als hoofdplaats in het centrum Odense. Maar alles ontstond op Amager.
En zo ging de zaadteelt en de veredeling van zowel bloemen als groente altijd samen.
De mensen die het vak in de vingers hadden door ervaringskennis, informatie uitwisseling, onderzoek en direct contact met de afnemers en consumenten werden nadien steeds meer vervangen of zelfs via wetgeving buitengesloten door hoog theoretisch geschoolde maar dure mensen. Na ± 1960 was er maar weinig echte vooruitgang in de groenteveredeling en met die dure jongens kwam het fuseren van bedrijven in de mode. Maar vooral zaten alle rassen erfelijk aan hun plafond en dus gaf “genetic engeneering” ongekende mogelijkheden en dus ongekende consequenties. Genetische manipulatie, MGO dus, heet nu NGT want met een andere naam kan je de wet omzeilen en dus – zonder vermelding op de verpakking – mogen de producten van deze erfelijk veranderde gewassen ook Europa overspoelen.
Als we het vergelijken met hoe het in de chemische industrie ging en nog gaat: Een pesticide die korter mee gaat dan de lengte van de ziektedruk of chemische parfum die maar een halve dag werkt, dan wel het chemische medicijn dat het lichaam als schadelijk herkent en snel afbreekt, dat alles vraagt om stoffen die minder snel afbreken ofwel persistent zijn. Die afleidingen, die derivaten, blijven onafgebroken of breken heel langzaam af in bodem, eten en drinkwater. Zo kan een handcrème met natuurlijk een lichtgroene verpakking en de naam en afbeelding van Kamille en hoe goed die wel voor ons is. Bekijk je echter de inhoud dan begint dat met waar het meeste in het product zit. Er volgt dan een hele rij van chemische stoffen waarvan een deel van de mensen duidelijk allergisch voor zijn en aan het einde van de lijst een minuscule hoeveelheid kamille olie of het zelfs uit de kamille chemisch geïsoleerde Azuleen. En als er dan wel erg veel mensen ziek worden door een chemische stof in de crème dan duurt het heel lang tot de overheid reageert en als die dan uiteindelijk hun verantwoordelijkheid hebben genomen geven die de industrie ruim de tijd zich aan te passen terwijl ondertussen mensen ziek worden van vervelende uitslag tot aan ademnood.
Na langdurig en gedegen onderzoek van pesticides, parfum en medicijnen en wel voor iedere natie afzonderlijk, blijkt het toch uit de handel te moeten worden genomen. We weten van misvormde baby’s, het akelige Multiple Syntatic Allergie, onvruchtbare roofvogel-eieren en de massale sterfte van bijen.
De basis van alle nu ons bekende groentevormen, oude en nieuwe rassen, was vooral in de 2e helft van 1800 tot de 1e helft van 1900 gelegd. Daarna werd er over het algemeen geen grote vooruitgang geboekt en werd in Europa het assortiment sterk ingekrompen en dus een smallere erfelijke basis ofwel genetische erosie. Dezelfde mensen die dat met financiële steun veroorzaakten, dit erfelijk verlies, dit beperken van biodiversiteit, zouden daarna met flinke EU-steun de biodiversiteit moeten bevorderen, maar het waren noodlijdende particuliere initiatieven die daar daadwerkelijk wat aan deden en al veel eerder ook.
Zij die dus eerst de biodiversiteit verschraalden moesten nu vanuit hun “Verboden Stad”, hun isolement van de werkelijkheid, nu hetzelfde bevorderen wat een academicus niet zo gauw zal lukken. In de interviews door journalisten zei ik dan over dit onderwerp “Men laat de dieven op de parels passen”, maar dit werd altijd gecensureerd.
Nieuw! is een toverwoord en bij het lezen van dit woord in de reclame of op de verpakking gaat men er onbewust vanuit dat het daarmee beter is dan het oudere. En het werkt. Misschien is er intensief getest om het product minder lang mee te laten gaan en is dat de innovatie en met een andere presentatie met vooral wat men doet voor houdbaarheid, de bijen of klimaat gaat dat er wel in. Dat gelooft men graag. Misschien zat de vernieuwing financieel meer in de reclame ten koste van het eigenlijke product.
Omdat veel mensen ver van hun oorsprong leven, niet in overeenstemming met de biologie, niet zoals onze schepper bedoelde, missen veel mensen de echte voldoening. Deze mensen zijn vatbaarder voor Koopziekte. Die willen een auto of zo’n ‘domme’ smartphone met nog meer speeltjes zodat de digitale ontwikkeling als gevolg van de consument sneller gaat dan ethiek. Of onze biologische ontwikkeling dat kan bijhouden is maar de vraag en daarbij wereldbedrijven nog wanstaltiger groot, rijk en gevaarlijk maken.
Concurreren, to conquer, is aanvallen en veroveren om nog machtiger te worden. Dat dient het leven niet. Die ontaarde primitieve drijfveer en veel meer van de commercie is vergelijkbaar met de psychologie van een populatie bruine rioolratten. En ik bedoel het totale effect van het verworden zijn van die hele business-wereld en niet de mensen op zich die op het laboratorium werken met genetische manipulatie, Round-up helpen maken of in een wapenfabriek werken. Men zal toch binnen het geldende systeem in diens onderhoud kunnen voorzien. Daarbij kan men met de beste bedoelingen geloven in wat men doet. In ieder geval zijn we met ons allen onderweg en kunnen we niet zonder elkaar. Wetend dat ‘het erg’, het onlicht, bestaat is het raadzaam daar verder geen aandacht aan te geven, want dat streelt ‘het erg’. Het gaat erom hoe we de bedreigde schatten veilig de toekomst in kunnen sluizen. Daarvoor schrijf ik dit. Om de combinatie politiek-commercie heen.
In de nabije toekomst en ook de oneindige toekomst hebben mensen goed vitaal voedsel nodig. Daarbij bedoel ik niet de miljardenindustrie van gezondheidsproducten maar het gewone lokaal te telen voedsel. Geen maagvullend eten maar voedsel wat een lichaam opbouwt en onderhoudt. Die de genetische plaque van deze tijd weet weg te werken door o.a. antioxidanten in plantaardig voedsel. Geef je aandacht aan groente dan floreert de groente en de teler, geef je het onlicht aandacht dan groeit het onlicht en word je er deel van. Dus waar je tegen strijdt daar word je een deel van en dit verhevigt alleen maar tot allen zijn moegestreden, de wonden likken en alle zeggen “dit nooit meer” en als we dan alles weer vergeten gaat het weer van voren af aan. Tenzij we uit de cirkel stappen.
Willen we onze voedselgevers zoals groente, zoals spruitkool, de toekomst in dragen dan is het weten hoe het erg, het duister, zich gedraagt nuttig om er daarna geen aandacht aan te geven. Elkaar bevestigen in ieder gesprek van ‘gelijkgezinden’ is alweer aandacht voor het onlicht.
Om het erg te herkennen noem ik er een paar, want ’t schuilt ook in het kleine. We moesten omgekocht met Nieuw! en zo werd er na ruim een halve eeuw van het in de handel komen van de gele biet, Burpee’s Golden beetroot, maar ook de Australische snijbiet de Brightlight Chard deze nog steeds in sommige zaadcatalogi als nieuw aangeboden. Sommige beproefde rassen waar nog veel vraag naar was maar het kwekersrecht ophield werden of worden met een nieuwe naam herdoopt en in de handel gebracht en als nieuw aangeboden. Want – nog steeds – denkt men bij nieuw aan beter.
Zo was er bij veel gebruiksvoorwerpen een door vakmanschap en nauw contact met de gebruiker in de loop der tijd een soort optimum bereikt. Niet verder aankomen zou je denken. Maar men vindt als fabrikant dat zij met een nieuwe uitvoering, een nieuw model, moeten komen. Het kan zelfs zo zijn dat dit de opdracht wordt voor een goedkope stagiaire. Maar in ieder geval vaak iemand die dat product zelf niet gebruikt want dat is af te lezen aan het product zelf, zeker bij veel tuingereedschap. Als er dus een optimum was en je innoveert gaat er iets van dat optimum verloren. Bij veel tuingereedschap wordt het houten deel nu vervangen door kunststof. De giftige weekmaker in het plastic verdampt en men weet als producent ook de beperkte leeftijd van het plastic als het aan het U.V.-licht, zonlicht, wordt blootgesteld. De kunststof is al droog en verbrokkelt als het metalen deel nog in takt is. ‘Natuurlijk laat de producent weten dat men aan ‘duurzaamheid’ werkt en rekening houdt met het klimaat.’
Eens kocht ik toen ik 18 jaar was een sapcentrifuge van een Duits merk waarvan de naam met een kleur van doen heeft. Wat natuurlijk niet de bedoeling was, ging de sapcentrifuge na intensief gebruik ruim 30 jaar mee. Maar op een dag was dat ineens over en kochten we een nieuw en vanzelfsprekend van dat merk. Het zou nog beter centrifugeren en dit verbeterde type was geluidsarmer en nog makkelijke schoon te maken. We schrokken toen we het ding gebruikten. In plaats van droge pulp was die nu nat, we kochten oordoppen om te gebruiken tijdens het centrifugeren en het schoonmaken was bemoeilijkt omdat de opvangbak 2 scherpe hoeken had (43°) die met borstel of waterstraal niet schoon werd. Eveneens onhygiënisch was dat het vlies wat op plastic zit in dit geval snel beschadigde waardoor er resten minuscuul achterblijven. Einde sapcentrifugeren!
Er is met dit vorige verhaal een parallel te trekken met de zaadwereld. Gentech geeft voor de bedrijven ongekende mogelijkheden en dus ongekende gevaren. De GMO-technici gebruiken nu de klimaatverandering als argument om hun producten er door te drukken. Wat ze bedoelen is dat het bedrijf inkomsten nodig heeft en de werkers hun baan willen houden. De ‘goede’ bedoelingen van de commercie kennen we.
Met het jarenlang telen van oude landrassen, selectierassen, kruizingsrassen en F1-hybride rassen naast elkaar in een educatief evolutie verhaal in het project “De Oerakker” kwam ik tot de ontdekking dat de oudste rassen het minst of zelfs geen last hadden van weersextremen. De hybriden kon ik soms afschaffen na droogte, zandstorm of andere minder gewone weersituaties.
Ondanks het op kleine schaal telen van de oude landrassen op instituten waarmee er altijd verlies van erfelijke variatie, dus genetische erosie, optreedt waren deze oude rassen veruit sterker en dat is in te denken want ze hebben al een heel lang bestaan gehad met daarin al vele klimaatvariaties. Als in een streek, laten we de Zeeuwse witte tarwe als voorbeeld nemen, veel van een landras werd geteeld en met extreem weer de akker van boer A dat weer beter doorstond dan dat bij de buren, dan kocht men het volgende jaar zaaizaad van boer A of mengde eigen zaaizaad met die van boer A. Als een jaar later een vochtige periode was tijdens de afrijping van de tarwe en de bakkwaliteit voor brood slecht was, behalve bij boer C. Dan kocht men wat zaaizaad bij boer C en mengde dat door het eigen zaaizaad. En zo bleven er meerdere typen bestaan binnen het ogenschijnlijk uiterlijk vrij eenvormige gewas. Daarmee had het een groot aanpassingsvermogen.
De opbrengst van een landras was en is veel lager dan bij de moderne rassen, maar de input was ook veel minder. De bakkwaliteit was beter en vooral de oogstzekerheid van oude rassen was en is nog steeds veel groter.
Met heel goede bedoelingen wilde de landbouwingenieurs de honger uit de wereld door productieverhoging en dat begon rond de vorige eeuwwisseling. Zeeuwse Witte tarwe (Blé blanc de Flandre) met haar goed bakkwaliteit werd gekruist met het Engelse productieve ras Squairhead. Het resultaat waren rassen met een mindere bakkwaliteit maar men ging decennia door met deze rassen want met bijmenging van geïmporteerd Frans graan werd het toch weer goede baktarwe.
De honger nam toe, de meeropbrengst ook dankzij meer input. En het werd vooral veevoer en maakte de bio-industrie mogelijk. De schadelijke toegenomen vleesconsumptie kon gedumpt in het menselijk lichaam terwijl een ander van ons dood ging van de honger. En we hadden een mestoverschot.
Maar het is moeilijk toe te geven dat wij mensen onze biologische grenzen hebben. Al is er weinig moed in de wereld er is een overmaat aan overmoed in de innovatie-wereld. Nu zie ik dat zich herhalen met Artificial Intelligi. Dronken van onbegrensde mogelijkheden.
Zo begon het ook met de F1-hybriden. Het eerst met de kruisbestuivende gewassen als de Mais, Rogge en Spruitkool. Men zoekt in een populatie (men heeft dus oudere rassen nodig!) diverse exemplaren met speciale eigenschappen uit. Elk individu van de uitverkorene wordt gedwongen tot zelfbevruchting en dit heel lang herhaald. Uiteindelijk is iedere lijn, zo heet dat nu, diep ingeteeld. De erfelijke eigenschappen zijn nu van alle planten in de lijn gelijk. De uniformiteit is hoog maar de vitaliteit is schrikbarend afgenomen. Van de vele lijnen zoekt men de meest passende uit. Die kruist men met elkaar en meteen is het gedegenereerde inteelt effekt doorbroken. Opgelost. Dit heet het heterosis-effekt.
Wil je dit jaarlijks doen en voor een grote opbrengst zaad dan moet één van de 2 lijnen mannelijk steriel zijn. Dat wil zeggen of geen meeldraden hebben of geen kiemkrachtig stuifmeel. Dan weet je dat alle bevruchting van het stuifmeel van de andere lijn komt en dan kan je van beide lijnen een kas vol planten zetten voor een grote oogst. In het klein en met de hand bevruchten is die mannelijke steriliteit niet actueel.
Waar voor van nature zelf-bestuivende gewassen, zoals erwten of bonen inteelt normaal is en zonder nadeel, zo onnatuurlijk en schadelijk is dit voor een kruisbestuivend gewas als Maïs, Rogge en Spruitkool. Voor die mannelijke steriliteit wordt grondig gezocht in een gewas want het is een zeldzaam verschijnsel. De natuur wilt zo iets niet. Maar mutaties in de erfelijke kode komen voor en meestal in het nadeel zodat het ook vanzelf weer verdwijnt. Zo is er ook heel veel met radioactieve straling gewerkt om mutaties te veroorzaken. Het resultaat van het kruizen van de inteeltlijnen is de eerste generatie ofwel Filius1 ofwel Hybride F1.
Met deze hiervoor beschreven werkwijze gaat mij tegen de natuurlijke orde in, tegen zoals we het leven kregen, in. De balans van het leven wordt ermee verstoord. Een bedrijf dat een hybride ras creëert heeft alleen zelf die lijnen en beschikt over het patent daarop. Dus de grondstoffen waren eens gemeenschappelijk goed en dan opeens bezit van één bedrijf.
De evolutie staat dus volledig op slot! En in die primitieve concurrentie-drang overheerst een succesnummer de markt en drukt al het voorgaande weg. Dat gebeurde èn gebeurt met de zaadvaste rassen. Genetische erosie en de evolutie op slot dus! Ja, wat een toekomst voor ons allen.
Tegen over alle “synthetische” producten staan de “zaadvaste” rassen. Bedrijven als het familiebedrijf Rijk Zwaan en Gebr. Broersen (nu Kees Broersen) bewijzen dat je daar ver mee kan komen en hebben hun uniekheid bewaard door niet mee te doen met de fusie-manie, en ze draaien goed.
Maar voor het overigen zijn veel rassen van groente en akkergewassen onverzorgd. Alle aandacht ging naar de hybride rassen.
De rassen die genenbanken onder hun kundige en goedwillende vleugels hebben, en wat hebben zij een schat bewaard, kunnen per ras maar een kleine oppervlakte inzaaien en ook niet ieder jaar. Dat is een groot verlies aan diversiteit binnen het ras en zo komt een ras ook niet in kontakt met wisselende ziektedruk, weersextremen die per jaar verschillen, enz. Dat kan alleen als men ieder jaar een groot stuk grond met zo’n ras teelt. Maar daar reiken de financiën niet toe. Veel mensen zullen eerder bezorgd zijn over de voetbaluitslag dan over het voortbestaan van een genenbank.
Groentezaadteelt was eens het werk van mensen die het in de vingers hadden. Zaadhandelaren gaven in hun catalogi ruime echte informatie waardoor je rassen kunt vergelijken om een keuze te maken. Als men aangeeft dat het slabonenras Prelude onder vochtige omstandigheden last van het algemene Grauwschimmel (Botrytis) kan krijgen dan maak je alleen een keus voor dit ras als je tuin meer open op de wind ligt en alleen voor de vroege zomerteelt.. Wil je ook slabonen later in het naseizoen en de lucht weer vochtiger is, en een regenbui dus minder snel van de planten opdroogt, dan moet een boon sterk tegen Botrytis zijn evenals een goed weerstand tegen andere schimmel- en bacterieziekten zoals o.a. Vetvlekkenziekte. Voor vroege teelt kies je een ras dat wat kou kan hebben en zo een snelle ontwikkeling geeft wat te begrijpen is, een lagere oogst. Een later ras daarentegen mag zich rustiger ontwikkelen en geeft een grotere oogst maar moet wel bestand zijn tegen de vochtigere omstandigheden in de 2e helft van het jaar.
Teel je op klei waar planten altijd lager blijven dan kies je voor een ras dat wat hoger wordt, daar anders de slabonen op de grond hangen. Op zand of rijkere grond kan je wel voor een lager ras kiezen. Dit zijn slechts enkele voorbeelden.
Maar een goede keuze kan je alleen maken bij goede informatie, volledige informatie. Met oudere officiële rassenlijsten en oude groentecatalogi kon dat. Met de oudste rassen is de naam al informatief. Wat dacht u van de radijs; Rozenroode, ronde, vroege, kortbladerige met witte punt of de biet Straatsburger lange, bloedrode, donkerbladerige winterbiet.
Later komen er andere namen en als de lijst Griekse- en Germaanse goden dan zijn gepasseerd kan een boon Execution, Voltreffer, Tornado heten. Een biet kan Granaat, Bloody Butcher of Vuurkogel heten. Wat dacht u van het Italiaanse raaigras Adrenaline of de pluksla Drunken Woman of de tuinboon Bulldog en dan is er een slaboon met de naam Automobil en wittekool die Bajonet heet en een witlofras Karate.
De papieren zaadcatalogi en de websites met online bestellen hebben over het algemeen summiere informatie over het ras zelf en vaak is meer dan de helft voedsel-analyse gegevens, dis hoeveel vitamine C in 100 gram kropsla en veel recepten wat je met je groente kan doen. En daar zijn al zo veel sites en boeken en over begaanbaar.
Maar naarmate het woord transparant meer wordt gebruikt, worden de informatiebronnen alleen maar meer ondoorzichtig. In een catalogus van nu voor beroepstuinders staan de rassen strak schematisch naast elkaar maar slechts enkele kenmerken worden genoemd. Bovendien worden die bij het ene ras wel genoemd maar bij een ander beproeft ras niet en dus niet volledig vergelijkbaar. Wat me daar, maar ook bij zaadcatalogi voor amateurtuinders opvalt is dat waar een ziekte gevoeligheid niet wordt genoemd het ras zeer zeker gevoelig is. Ook bij de officiële rassenlijsten van groente- of akkerbouwgewassen zijn verschraald.
We kunnen zien dat de huidige commercie minder informatief is, minder open. Onmacht wellicht en het geheel is verre van mensheid gericht. Aan de naamgeving van rassen is te zien hoe agressiviteit toeneemt. Er is een verstrikking ontstaan die met lappen en dweilen het doormodderen nog even door laat gaan. Als we bij gebrek aan talent alleen een economie draaiend kunnen houden door het groeimodel dan is eens de afgrond genaderd. Een deel van ons lijdt nog steeds honger, zo mislukt is het. De vrouwelijke helft van ons gezamenlijk ZIJN is weg uit de wereld.
En een van de ernstige consequenties is dat met grote veranderingen voor de deur, een deur waarachter we nog niet helemaal kunnen kijken, is dat het tekort aan biologische verschillendheid dat nu voorhanden is, te kort is om ons aan te passen. Om de voedselvoorziening te waarborgen.
Als we een beetje een nieuwe wereld hebben gerealiseerd als de oude eenmaal instort, maakt de makers niet tot een betere mens, zijn geen helden. Het is gewoon de opdracht die we voor onze geboorte op ons namen.
Belangrijk is dat we iedereen vergeven die werkte aan de chaos, de disbalans, van vandaag. We maken ze niet kleiner of minder. We zijn Wij. … En nu word ik misschien wat extreem: zelfs de directeur miljardair van het mega chemische concern (grappig; to concern) mag geen honger lijden want buitensluiten is iets van de oude wereld.
Wat heeft dit allemaal met spruitkool te maken. Alles heeft met alles te maken. Spruitkool is zoals al onze vormen van ons voedsel een drager van onze geschiedenis. Vele hebben nooit gezien dat zij een stukje door het leven liepen in hun tijd van leven met altijd trouw aan hun zijde de gewassen en dieren die hun hebben gevoed. Wij zijn totaal niets zonder hen.
Ideaal is het als we als streven hebben de Aarde, dus de grond, de dieren en de planten te verzorgen en te beschermen. Vanzelf krijgen we een overvloed aan voedsel voor ons en om te delen. Maar niet als doel. Doel is het leven dienen.
Hier op Lönnagård telen we dus als spruitkoolras Odense torve. De reden is dat die tot het noordelijkste mij bekende ras hoort en daarmee beter winterhard is. Groninger spruitkool, zoals o.a. het selectieras Stiekema daaruit, heeft ook een goede winterhardheid maar is een vroegras en dus valt de oogst van september tot de Kersttijd. Odense torve heeft een veel langere oogsttijd.
Deze website is voor mij een mogelijkheid al die vragen te beantwoorden van Nederlanders die naar Zweden emigreren of zijn geëmigreerd. Daar ligt in alles wat ik schrijf een nadruk op, maar de lezer kan het vertalen naar eigen omstandigheden. Mijn werkwijze is dat je nagaat waar je woont en een keuze maakt waar grondsoort, mikroklimaat en klimaat zwaar wegen. Hoe meer uiterst het klimaat hoe meer kruizen van 2 of meer rassen aantrekkelijker kan zijn. Wel dan rassen die dicht bij elkaar liggen. Anders vind ik het raadzaam om van een ras zoveel mogelijk herkomsten c.q. selectierassen uit dat grondras samen te voegen of zoals dat heet parapluras. Parapluras ontstaat als een ras op grote schaal geteeld wordt en meerdere zaadtelers heeft. Dat kan in een streek zijn maar kan ook meerdere landen omvatten. Iedere zaadteler heeft bewuste selektie kriteria, maar persoonlijke voorkeur speelt ook een rol. En zo ontstaan er verschillende selectierassen die in kleine verschillen van elkaar afwijken. Want afwijken moet anders is het geen ras te noemen. Al die selecties te samen is een paraplu-ras.
Amsterdamse bakwortel, Breedblad scherpzaad spinazie en Kennemer roodnerf zijn of waren paraplurassen.
Waar ik de Odense torve uit kweekte zijn de hieronder genoemde herkomsten van 3 genenbanken. Van iedere herkomst zaai ik het zaad. Bij tweejarige gewas, dus waar het 1e seizoen het groentestadium is en het 2e jaar de planten gaan bloeien en zaadgeven; dat zijn bijvoorbeeld wortelen, bieten, uien prei enz. (Bij kool zijn Bloemkool en Brokkoli uitzonderingen). Bij tweejarigen is het handig de helft van het pakje zaad te zaaien en de andere helft het jaar daarop. Zo teel je kontinue. Door in het volgende jaren vers zaad met 50% zaad van ’t jaar daarvoor te zaaien heb ik meer biodiversiteit in de populatie. Als ik om het jaar zou telen maken de planten minder omstandigheden mee zoals het weer dat per jaar verschilt. En ook ziektedruk verschilt per jaar.
Van iedere herkomst die inmiddels een rij of veldje vormen, zoek ik de meest gewenste planten uit. Bij die planten zet ik een stokje (pas op je ogen tijdens bukken en let op de kinderen). Het is goed voor je planten en voor jezelf om regelmatig langs de planten te lopen zonder verder even iets te doen. Dat kan al tussen andere bedrijvigheden door. Zelf doe ik dat graag zondagsochtends.
Als het gaat om de planten te keuren dan is rustig weer met bedekte lucht het beste. De planten die het beste groeien (mooiste en vitaalste planten) krijgen bij de eerste keer keuren een stokje vlak naast zich. Een 2e keer kan dit een strikje aan het stokje zijn. Hoe meer strikjes hoe meer het gewenste type. Bij spruiten is het belangrijk dat de spruiten glad, rond en vast zijn. Wenselijk, maar bij een zaadvast ras bijna niet mogelijk, is dat de spruiten mooi verdeeld over de stam zitten en wel ruim genoeg om makkelijk te plukken en dicht genoeg voor een goede oogst. Eigenwijze dwarsuitstekende blaadjes van de spruit, dus niet glad, doet niet mee voor zaadteelt net als veel roosjes d.w.z. losse spruiten. Een pluspunt is als de spruitplant zelf veel blad laat vallen in de herfst. Eventueel geel blad is gemakkelijk van de plant te vegen met de hand.
Is de populatie nog niet zover met selektie dan kan men het blad afsnijden zodat er een stukje bladsteel overblijft. Deze vergelen in de loop van een aantal dagen en tegelijkertijd wordt er wondweefsel gevormd tussen de stam en de bladsteel. Al deze vergeelde steelresten zijn er dan gemakkelijk af te vegen. Sta even stil en geniet en verwonder je over dat mooie merk, dat lidteken wat achter blijft.
De bovenste bladeren blijven intakt en beschermen de spruiten en het beeld van de plant lijkt daarmee wat op een palmboompje. Soms wordt boven in de plant de jongste bladeren als een soort minikooltje gesneden. Niet alleen heerlijke groente maar om de spruitvorming van te laat geplante spruitkool te stimuleren. Deze planten zijn gevoeliger voor vorst en regen.
Willen we werken aan een spruitkool met een lange oogsttijd dan krijgen planten met al een stokje een strik als daar mooie spruiten aan zitten. Maar ook later in de voorwinter en nawinter herhalen we dit en dan gaat het ook om welke planten goede spruiten hebben. Sleet, het lelijk worden van de spruiten door regen, hagel, vorst, wind, melige koolluis, enz. verschilt per plant. Hier op uitzoeken is heel belangrijk, maar alles moeten we soepel zien. Het ideaal bestaat niet. Vandaar dat men juist bij spruitkool zo vroeg overging op F1-hybriden.
Bij het uitzoeken is het af en toe, bijv. aan het eind van de regel, goed even in de verte te kijken. Hoe mooi de lucht is of een overvliegende vogel. … even met de rug recht en dan weer gebogen de planten bekijken.
In een winderige streek zijn lange planten gevoelig voor omwaaien en er is een verschil in wortelstelsel. In de loop der jaren in de richting van uitzoeken op kortere planten die ook rechtop blijven staan is een goed aandachtspunt.
Als de grond te rijk is zal omwaaien evengoed een probleem zijn. Spruitkool plant men op gewoon vruchtbare grond op oude kracht, d.w.z. wat een goed bemest (grasdek) gewas het jaar ervoor naliet. Spruitkool is heel dankbaar voor grondbedekking maar liever met stro, hooi enz. dan gazongras maaisel.
Zoals alle kool is spruitkool dankbaar voor as in het voorjaar over de planten, een volle hand per m2 en het liefst als de planten dauwnat zijn. Dit is voeding en pest de aardvlooien. In een nat najaar zeer zeker maar evengoed met een normale herfst is met de spuit of gieter een bespuiting met zeewater gunstig. Dit kan door gekocht zeezout op te lossen in water tot de sterkte van traanvocht of een neusdruppel. Sproei zoveel zodat het niet echt op de grond komt maar vooral alleen op de planten. Het is voor de kool goed tegen de heimwee van deze oorspronkelijke kustplant en haar belagers doe je er geen plezier mee. De kool wordt wat sterker tegen vorst en ook omdat de plant zoeter wordt. Suiker is antivries!
Maar wat sneu nu; we plukken geen spruiten van de uitgezochte planten. Alleen enkele per plant om vorm en smaak te keuren net als de vastheid van de spruit of dat de spruit gemakkelijk plukt en het plukken niet de stam beschadigd. Het proeven is heel belangrijk en doe je dit voor het eerst dan train je dit zoals men balans, hersenfunkties noem maar op, traint met tuinieren. We zijn als antennes tussen Hemel en Aarde als we tuinieren.
In het voorjaar spitten we de uitgekozen planten uit om ze uit te planten in een voorruit bedachte plek. Hier in Zweden zal dat een hogere, droge plek zijn want eer de hal uit de grond is is het waar ik woon inmiddels april. Eerst dooit dan al het ijs in de grond en wordt de grond pappig en nat. Over deze grond dan lopen, bederft de structuur. Pas als het diepste ijs uit de grond is kan het water wegzakken. Dat duurt enige dagen en omdat het dooit en dus de lucht warmer is dan de grond slaat er lang condens op de grond. Omdat sneeuw, door het weerkaatsen van zonlicht, de kou in stand houdt kan met het strooien van as of scherpzand of turfmolm de sneeuw sneller weggaan. Dat neemt 2 tot 3 dagen voor 50 cm compacte sneeuw.
Alleen voetstappen in de sneeuw of wallen van het sneeuwschuiven hebben veel meer tijd nodig om weg te smelten. Met het strooien van as, zand of turfmolm gaat het om heel weinig. Met meer remt dit het proces.
Als de grond sneeuwvrij is en het gaat om een grotere oppervlakte dan is opruwen van de grond de manier om de grond snel droog en warm te krijgen. De lichte frees met de wielen in de rijstand en dan luchtig over de grond laten lopen en na één of meer dagen herhalen maar dan ondiep frezen, zo’n 3 cm maakt de grond klaar voor iedere andere bewerking. Direct op diepte frezen of ploegen maar ook spitten verpest de grond. Het voordeel van zo te werken is dat je eerder kan beginnen maar vooral omdat de wurmen nog diep in de grond in de winterrust zijn.
Als het nog te vroeg is om te planten dan kan geploegde grond gevlakt en gefreesde grond worden aangelopen. Daarna volleveldsschoffelen spaart het bodemvocht en de grond wordt warmer. In een mild klimaat zaai je de spruitkool op een rijtje in de volle grond en wel in maart, maar in een koud klimaat in maart in een bak in de kas. Als de planten circa 20 cm hoog zijn plant je de planten uit op de vaste plek. In een warm klimaat als Nederland kan je ook later zaaien en dan een vroeg ras als Groninger- of Bredase spruitkool en deze tussen rijen vroege aardappelen of vroege slabonen planten. Zijn die geoogst dan krijgt de spruitkool de ruimte geeft een mooie oogst. In een kouder klimaat en dus een korter groeiseizoen is dat niet mogelijk.
Schoffelen is goed voor ons lichaam en de schoffellaag beschermt de grond. Als je een lijn spant om langs te planten en je haalt met de schop tot droge schoffellaagje opzij en wigt met de schop een plantgat dan stroomt de droge grond niet in het plantgat. De losse spruitkoolplanten doop ik even in schoon water waar ik daarvoor heerlijk geurende planten als salie, lavas en citroenalsem in heb gedaan. De planten slechts kort in het water want kool heeft snel zuurstofgebrek bij de wortels. Door de natte wortels hangen die recht naar beneden en zo kunnen ze goed in de plantsleuf gepland. Ligt aandrukken van de vochtige grond en de droge schoffelgrond weer terug zodat de ondergrond beschermd. Zo blijft het vocht bespaard want met een gieter water geven slaat de grond dicht en dus zuurstofgebrek en met zuurstofgebrek kan de plant geen vocht opnemen. Daarbij koelt het de grond af. Op mijn wijze heb ik zelfs met een hittegolf kool gepland zonder dat de planten slap werden.
Als de planten aan de groei zijn is in juni een strooisellaag, mulch, aan te brengen. Dat is voeding, beschermt de grond, voorkomt het kiemen van zaadonkruid en de koolvlieg kan moeilijk haar eitjes leggen bij de basis van de plant.
Bij het planten houd ik voor ogen hoe breed een normale plant wordt en dat zal een middellijn van ca. 70 cm zijn. Dus komen de rijen 70 cm uiteen. De volgende rij plant ik in verband, d.w.z. ten opzichte van de vorige rij er net tussenin.
Vanuit de losse hand worden de afstanden bij velen al nauwer en bij sommige mensen al ruimer. Een op maat gezaagd latje kan uitkomst bieden. Een precieze vaste afstand is nodig om te planten te kunnen beoordelen. Ook de randen hebben invloed. Een graspad er langs remt de groei en een kaal geschoffeld of met houtsnippers bedekt pad versterkt de groei en vertekent het beeld want dit is niet erfelijk maar door omstandigheden bepaald. Boerenkool als randplant kan dan helpen.
Als het zaadteeltveldje mooi gebloeid heeft en de peul-achtige vruchten, de hauwtjes, groter worden is het kijken naar eventuele beginnende kolonies van de Melige koolluis. Het wordt ook tijd om te denken aan een vogelnet. Groenlingen maar ook wel andere vink-achtigen laten geen zaadje voor u over. Het is alleen zinvol om het net er over te doen voordat de vogels het rijpende zaad gevonden hebben. Hebben ze het ontdekt dan weten ze listig toch bij het zaad te komen.
Van bamboe stokken met touw is een tent te maken. De touwen niet alleen van boven horizontaal maar ook een schorend kruis zodat er geen schoortouwen buiten de tent hoeven. Hierover dan het net en alles zo hoog dat als er regendruppels aan het vogelnet hangen, het niet doorzakt tot op de planten.
Soms plant ik een deel met de allerbeste planten bij elkaar en die krijgt een vogelnet en enkele meters verderop de gewoon uitgezochte planten die dus wel bestuiven en door hun aantal inteelt voorkomt. Als die planten rijpen, zijn die voor de vogels.
Het spruitkool gewas is zaadrijp als het eerst doffer en valer werd en dan langzamerhand het gewas vergeeld en de hauwtjes lichtbruin worden. Met de snoeischaar de zaaddragers met zo min mogelijk blad mee te nemen af te knippen en direct in de kruiwagen of grote bak doen. In de ochtend knippen maakt dat de hauwtjes minder gauw openspringen dan aan het eind van een zonnige dag.
Binnenshuis op een droge geventileerde plek (het liefst tocht) luchtig is gaasbakken met een krant onderin of op een rek of in luchtige bosjes opgehangen boven een laken. Na enige dagen zijn de plantendelen droog en is het zaad nagerijpt en ziet donkerbruin. Met zachtjes tikken van de zaaddragers in een teil of een kruiwagen komen de zaden vrij.
Wrijven kan ook maar gaat niet zonder splinters in de handen en dus alleen voor heel kleine hoeveelheden aan te bevelen.
Met een fijne zeef van 50 x 70 cm die ik van metaalvliegengaas maakte, gaat fijn vuil door de zeef en met het heen en weer bewegen van de zeef gaat het zware zaad naar onder en ‘drijft’ het grovere spul zoals de halve hauwtjes boven op het zaad zodat dit af te ‘schuimen’ is. Zo is het zaad voorgeschoond en neemt het minder plek in.
Zaad langdurig bewaren in papierzakken op een koele, droge plaats zonder zon-instraling want dat geeft grote temperatuurverschillen.
Zoals we niet eerst een konijn kopen en dan een hok gaan timmeren en lezen hoe je het dier moet verzorgen, zo ook als we een groenteras adopteren. Behalve dat we een stukje grond voorbereid hebben om de spruitkool als groente te kweken, hebben we ook een speciale plek nodig om in het 2e jaar de uitgekozen planten ter vermeerdering te zetten.. Met één koolras kan dat met dezelfde tuin al heeft de plant als groente – dus veel bladvorming – wat rijkere grond nodig. Maar als 2-jarige met voldoende voorraad voedsel in de stam alleen wat as of algenkalk (maerl, algomin) is voor op normale tuingrond voldoende. Wel moet de grond kalkhoudend zijn en voldoende ontwaterd, dus met een greppel die afvoert.
In een koud klimaat zit na de winter de hal nog lang in de grond en dan is naast begreppelen het hoger van de grond maken met zand noodzakelijk als het zware grond betreft.
Je stelt je op de hoogte van hèt gewas maar ook speciaal hèt ras wat je onder je hoede neemt. Daarin geef ik een paar voorbeelden. Zeker is het belangrijk te weten of iemand in de buurt, binnen een straal van 600 meter, ook kool laat bloeien. Bewust om zaad te telen dan wel dat iemand een boerenkoolplant laat staan vanwege de mooie bloemen. Uitleggen dat zo jou spruitkool verbastert en dat je de persoon graag wat spruitkoolzaad geeft is meestal voldoende om de spruitkool raszuiver voort te kweken.
Een heel groot groeiend gevaar is de zaadvermeerdering door enthousiaste overmoedige onkundige mensen. Er zijn plantenziekten die met zaad en met poters overgaan. Met Saving the Seeds kan je zo wat zaad in een enveloppe naar een liefhebber op een ander continent sturen. Het is terecht illegaal. Het is de manier om elders een ziekte te introduceren of een nieuwe stam van een ziekte.
Omdat het illegaal is kan je denken van “ik laat me de les niet lezen” maar die wet is met goede bedoelingen in het leven geroepen. In de chemische teelt betekent dat tonnen meer pesticiden-gebruik. In de organische teelt kan dat leiden tot nog grotere problemen die er al zijn. En er zijn nu al om die redenen, vooral waar het aardappelen betreft, collecties van oude rassen verloren gegaan door onkunde van een ander.
Dus stel je op de hoogte van ziekten en ziekte-voorkoming en heb goed contact met je gewas. Is iets verdacht in het gewas wees dan niet zo wreed zaad of pootgoed aan anderen te geven.
Ook de Lage Landen heeft een Seedsaver waar ik al veel virussen kreeg in uien en aardappelen. Gelukkig op een quarantaine tuintje van me.
Maar van de Scandinavische genenbank kreeg ik eens pootgoed waarvan 50% met IJ-virus en Bladrolvirus besmet was en dat jaar naast mijn eigen collectie piepers op een stukje grond bij de buren waar ik ook mijn roggeakker had. Alles daarmee kwijtgeraakt waaronder zeldzame rassen die ik al meer dan 25 jaar gezond teelde. Die genenbank had dat probleem door een onkundige tuinder vlak in de buurt.
Willen we grote bedrijven niet in de kaart spelen, willen we niet een aanscherping van de wet en controle, willen we geen gevaar zijn voor serieuze particuliere zaadvermeerderaars dan stellen we ons op de hoogte van ziekten en voorkoming daarvan. Wellicht een netwerk van kennisuitwisseling en verwijzing naar kennisbronnen.
Op Internet:
Op het internet is veel in alle talen op te zoeken.
Hier volgen enkele in het Nederlands:
• Wageningen University & Researche (WUR)
• Kennisakker
• Beeldenbank Gewasbescherming
• Akkerwijzer
Boek:
Ziekten en beschadigingen van Landbouwgewassen en hun bestrijding
van Ir. W.B.L. Verhoeven
drukkerij H. Veenman & Zonen B.V. – Wageningen 1986
Brochure:
Gezonde groenten.
Uitgave van Bayer Nederland B.V. – Arnhem
De meeste ziekten heb ik een beeld van en wat ik zelf van boeken heb is onvolledig en oud. De Europese Landbouw krijgt er gemiddeld 2 ziekten bij per jaar, dus zo snel is een boek verouderd.
Als gediplomeerd ‘ziekzoeker’ in bloembollen, pootaardappelen en groente vind ik de informatie heel onvolledig ook in het beeldmateriaal. Waarschijnlijk heeft dat te maken met tijdverslindende fouten die een death-line cultuur veroorzaakt, maar ziet alleen iemand dat die daar buien staat en niet een onderdeel er van. In elk geval zijn meer foto’s onder verschillende omstandigheden wenselijk voor een juiste determinatie.
Ziekte ontdekken, ziekzoeken zoals dat heet, in je gewas doe je vooral met bedekte lucht zodat je ogen – of eigenlijk je hersenen – geen hinder hebben van het contrast van schaduw en glimmend blad.
Het ras Odense Torve werd in de Nederlandse rasbeschrijving van 1918 beschreven onder de naam Odense Markt. Dit spruitkoolras is – zoals zoveel goede rassen – gekweekt door Ludwig V.C. Daehnfeldt (1817-1900) die te Odense in het deel Hunderup zaadfirma L. Deahnfeldt A/S stichtte. De lange winterbiet Cylindra is ook van zijn hand.
Odense Torve is een goed herkenbaar ras met blauwgroene bladeren ondermeer door een dikke waslaag op de opperhuid. Het gewas is middelhoog en sterk waardoor het met gemak een vracht sneeuw kan dragen en ook de winterhardheid is beter dan andere spruitkoolrassen.Volgens de Nederlandse bronnen wordt het tot de vroege rassen gerekend en volgens Deense informatie tot de late. De winterhardheid spreekt voor het laatste.
Het blad is vrij groot en vlak (bij veel rassen hol en gebobbeld) en de bladsteel is iets lila-kleurig aangelopen. De bladeren in de kop, dus de jongste bladeren, staan in een plat vlak. De stam is vrij dicht geschakeld maar ruim genoeg om makkelijk te plukken en de spruiten zijn breed-ovaal, vrij klein, vast, glad (goed gesloten) en van fijne kwaliteit.
De herkomst van het Deense zaadbedrijf Ohlens Enke is sterk tegen Zwarte Vlekkenziekte.
Het Noorse ras Jåtunsalgetbrysselkål van het kleine zaaizaadbedrijf Jåtunsalget nabij Stavanger lijkt een vorm van Odense Torve