Er zijn vele methoden van tuinieren met allemaal een goed resultaat en tuinieren is een levenslang lerend proces. Ruim 40 jaar geleden teelde ik op een wijze die men nu Permacultuur zou noemen. Had de luxe van gras, mest van knaagdieren en heel veel stro. Maar naast de enorme schade van woelratten maar ook de nadelen van de Grote wegslakken wijzigde ik mijn methode. Ook kwam ik erachter dat luxe gebruik van veel compost en grondbedekking prima past bij groenterassen uit de chemische teelt omdat er in beide gevallen geen intensief natuurlijk wortelstelsel nodig is bij luxe voeding. Het komt wel de massa ten goede maar haalt niet de kwaliteit van de groente die met een natuurlijk wortelstelsel zelfstandig uit alle hoeken van de grond juist dat weten te halen wat zij dat moment nodig heeft. Dat geeft als voeding voor de mens iets wat meer is dan calorische waarde of de inhoud aan vitamine, mineralen, eiwit, enz.
Schoffelen is een cultuurtechnische handeling met meerdere bedoelingen. De grond wordt er warmer door, je spaart op bodemvocht, de grond kan beter ademen en verzuurd minder, je brengt een deel van de onkruidzaden tot kiemen om die later als klein onkruidje af te schoffelen maar ook later schoffel je om bestaand onkruid een halt toe te roepen ten voordele van gewild kruid. Maar het belangrijkste is dat je met iedere handeling contact hebt met zowel de grond, dus met onze grote Moeder èn met de planten die aan onze zorg zijn toevertrouwd. Grond die liefdevolle aandacht krijgt is weer een stukje gezonde Aarde in een tyranieke wereld.
Hoe ik zelf schoffel zal ik nu beschrijven.
In ’t voorjaar schoffel ik het kale akkertje vollevelds zoals dat heet en wel met mijn breedste schoffel. Je kan over de hele lengte heen en weer teruggaand schoffelen. Zo sta, loop, je over het ongeschoffelde deel en met het voordeel dat je je lichaam zowel links (heen) als rechts (terug) gebruikt. Voor een goed resultaat overlappen de schoffelstroken iets. Maar je kan ook in de breedte korte strookjes, zo lang als de arm ontspannen reikt, maken. Allemaal naast elkaar tot naar de andere kant, dan een flinke stap achterwaarts en dan de nieuwe stroken maken waarbij je in de richting gaat vanwaar je begon. Zo wissel ik per baan links en rechts af.
Met dit schoffelen ga ik in snelle schokjes naar voren. Door die snelheid, die je aan moet voelen, wordt de grond ruller doordat een verdicht oppevlakte beter breekt. Daarbij snij je zo onkruidjes door. Doe je het langzamer dan enerzijds drogen de grote oppervlakte-“plaatjes” in tot harde plakken en in geval van de niet bedoelde kruiden als vogelmuur, straatjesgras of kruiskruid verplaats je die alleen maar.
Met korte baantjes moet de schoffel weer terug en trek die dan terug met de schoffel wat lager. De grond breekt dan fijner en waar nog grond tussen de onkruidwortels zit schudt daar weer een deel grond van uit. Is de grond in de bovenlaag verdicht door het weer òf is er veel zaadonkruid dan doe ik korte baantjes en is anderzijds de bovenlaag niet erg verdicht of is alleen wat wortelkruid zoals kweekgras dan schoffel ik op de lange regel zoals dat heet.
Door deze bewerking kan de grond weer ademen wat verzuring tegengaat en het schoffellaagje dat vrij snel opdroogt vormt een dekentje zodat de ondergrond daarna geen vocht meer afgeeft. Vochtkanaaltjes (capillairen) brengen vocht naar boven en als dit aan de oppervlakte komt en verdampt dan koelt dit af.
Door het droge schoffellaagje wordt de grond warmer. Door zowel meer licht, meer zuurstof (de grond ademt) en de toegenomen warmte brengt dit het onkruidzaadvoorraadje tot kiemen, zowel de lichtkiemers, luchtkiemers als een deel van de warmte kiemers. De meeste echte warmtekiemers zullen echter later in het voorjaar kiemen.
Omdat het onkruidzaad kiemt voordat je gaat zaaien kan je dus met schoffelen deze jonge plantjes een halt toe roepen. Je zaait dan in een schoon zaaibed en dat scheelt een boel wiedwerk. Dit komt neer op twee keer schoffelen voordat ik zaai.
Het zaaien doe ik langs een strak gespannen lijntje en door, aan de andere kant waar ik sta, steek ik het schoffelblad in de grond vlak langs de lijn en haal de grond naar me toe en zo verder langs het zaailijntje. Zo ontstaat een zaaigeul en als die klaar is draai ik de schoffel om en trek de hilt, het handvat, vlak door de zaaigeul waarmee ik egaliseer en iets aandruk. Is de ondergrond niet egaal dan rollen de zaadjes naar de laagste plek naar elkaar en dan is later bij opkomst de rij onregelmatig. Dus nutteloos open delen en plukken planten die je dan moet uitdunnen.
Een groot voordeel van smalle rechte zaadrijen is dat je precies langs de rijen kan schoffelen zodat je zo min mogelijk later hoeft te wieden. En in het voorjaar komt er veel werk ineens. Als je in het begin meteen al wiedt ben je zo klaar, maar doe je het anders dan ben je lang bezig op een klein stukje grond en groeit verderop het onkruid al groter.
Maak je een beeld van vele wortels van onkruid en groente innig verstrengeld met elkaar en je trekt dit uit elkaar dan worden er veel wortels beschadigd. Dat gebeurt als we groter onkruid wieden en een trauma voor de groenteplant. Als dit een wortelplant is kan het eerder aangetast worden door de wortelvliegmade, is het een biet dan kan het later gevoeliger zijn voor meeldauw, enz.
Wied je klein onkruid dan kunnen die tussen de rijen achtergelaten worden en verdrogen. Het wordt eten voor de wurmen want verder is er niet veel eten voor hun. Later als de grond inmiddels is opgewarmd kan men een strooisellaag, mulch, aanbrengen. Doe je dat eerder dan blijft de grond koeler als gevolg van het isolerende effect. Maar is het onkruid groter dan kost dat meer tijd en je drukt met je aanwezigheid de grond vaster ofwel we beperken zo het ademen van de grond en het ademen van de plantenwortels. Daarbij moeten we nu het gewiede onkruid nu afvoeren naar de compostplaats. En loopt het nog meer uit de hand dan komt er onkruid met zaad in de compost die later de voorraad onkruidzaad in de tuin weer vergroot.
Met het contact met de grond en de planten neemt je scheppend vermogen toe net als je lichamelijk welbevinden en je geestelijke blalans maar vooral weer is die positieve aandacht, die liefde, naast puur de grond en de planten ook essentieel voor alles wat we niet zien maar wel aanwezig is.
Soepel en met plezier bewegen
Hoe het vandaag de dag in het onderwijs is in Nederland (of in Zweden) weet ik niet. Maar over de periode waar ik zelf over kan oordelen leerde je niets over het werkelijke leven en dus ook niet over hoe je met je lichaam goed omgaat, laat staan iets over ergonomie. Op school hadden we 1 uur gym en dan op vrijdagmiddag om het hele weekend stijve en zere spieren te hebben en des te vreemder omdat ik altijd wel hardliep, over sloten sprong, in bomen klom en gewend was zware dingen te tillen. De spierpijn na de gym, hoorde ik veel later, is doordat er vele kleine bloedinkjes in de spieren ontstaan. Met zo’n voorbeeld van gym kan ik me voorstellen dat iemand later weerstand heeft tegen intensief bewegen terwijl bewegen mede arthrose en been ontkalking tegen gaat. Jammer dus.
Het lichaam dat we hebben gekregen heeft ongelooflijk veel mogelijkheden terwijl de meeste mensen daar maar een klein gedeelte van gebruiken. Ook daar is het onderwijs deels de oorzaak van. In de leeftijd van een mens die vraagt om beweging en ontdekken zit een leerling vele uren per dag.
De digitale slavernij heeft dat nog alarmerend veel erger gemaakt. Heb zelf geen “ADHD” maar kan me voorstellen dat in een samenleving die in samenklank met onze biologie is, mensen met een diagnose ADHD onmisbaar zijn in de samenleving en waardering krijgen. Nu krijgt iets wat bij onze menselijke biodiversiteit hoort, een negatieve stempel plus medicatie. Door het onderwijs wat niet aangepast is aan onze miljoenen jaren biologische evolutie.
Het is onder andere tuinwerk dat daarin helend kan zijn. Alles waar je je hele lichaam bij gebruikt is het beste en daarin zorgt tuinwerk voor. Plezier hebben in je beweging, blij experimenteren hoe je een handeling het beste kan doen met soepele bewegingen. Want tuinieren is, als het goed gaat, een kwestie van soepelheid en niet van kracht. Soepel werken geeft ook souplesse in denken.
Uit ervaring weet ik dat de meeste mensen in de eerste plaats kiezen voor kracht en dus wordt men moe en gaat de gereedschapsteel stuk. Een houten steel heeft een bepaalde veerkracht en als bijvoorbeeld met een mestvork de erwten op een zeil dors en je doet daar iedere klap met kracht dan moet je na die doffe plof de vork weer optillen. Men doet dat dan altijd met een bolle rug en niet licht geboden vanuit het bekken. De schouders worden aanhoudend aangespannen omdat de vorksteel stevig met de volle hand wordt vastgehouden.
Als je de steel tussen duim en wijsvinger van beide handen licht vasthoudt – bijna zwevend – en je tikt tegen het erwtenstro op het dorszeil dan zorgt de vork ervoor dat die terugkaatst. Je vingers begeleiden alleen de richting van de vork en is de vork in de hoogste stand dan tik je de vork met enkele vingers weer naar beneden. Nu geen plof maar paf en de tanden gaan zingen. Zingen als een stemvork. Het geeft zo kinderlijk plezier, je komt in het moment door deze meditatieve werkwijze èn men wordt niet moe. De erwten zijn beter gedorst, geen halve erwten dus.
Speels ontdekkend werken en blij dat je je spieren bewust kan gebruiken samen met de materialen. Zo als we van nature als kleinkind hadden, ons is afgeleerd en nu weer bewust mogen herontdekken. En ontdek dan in alles de kadans en de kracht daarvan.
Als je al je bewegingsmogelijkheden speels hanteert en er een uitdaging in ziet dan stop je er vanzelf mee om een handeling eenzijdig te doen. Je wisselt dan links en rechts af en speelt daarmee. Ben je het eerst eenzijdig gewend en je het nu, niet overdreven maar speels, anders doet dan moeten de spieren van de ongetrainde kant daaraan wennen. Maar dat gaat snel. Meer tijd kost het de hersenen die nieuwe verbindingen moet maken in deze nieuwe situatie.
Na speels volhouden zijn op laatst links en rechts even handig. Zie de pianist wat die met twee handen doet en poets zelf even de tanden ‘met de andere hand’ en je weet het verschil.
Er kan een reden zijn dat je je tuin wilt spitten. Je kan dan de houding aannemen dat je een gevecht aangaat en je ten doel stelt een bepaalde oppervlakte te doen die dag. Misschien ongeoefend, misschien even wennen na een lange winter maar een zere rug en pijnlijke spieren zal je loon zijn.
Eerst even tussendoor; geniet tijdens het spitten met schop of planttandvork van het profiel, de kleine diertjes, ruik de grond. Verwonder je over die grond waaruit jou lichaam voortkomt. Zie die prachtige levende bezielde humus die men tegenwoordig pseudo-wetenschappelijk tot kool – koolstof – reduceerd. Maar ruik de humus.
De mooie schelpjes of steentjes en misschien scherfjes van een oude theekop van porselijn of de kop van een Goudse pijp. Proef het verleden. Zie de oorwurm, een intelligent dier die zo liefdevol voor haar kindjes zorgt.
Maar goed het spitten dus. Geef je spieren de kans zich te wennen en denk niet aan de oppervlakte die moet maar doe hooguit een kwartier en verleng dit iedere dag, zeg met 5 minuten. Je bouwt zo spiergroepen op die als het ware een soort corset vormen die je ruggegraat beschermen. Ofwel, met spitten kan je juist rugklachten voorkomen.
Rugpijn is meer een gevolg van eenzijdig spieren gebruiken en een instelling van moeten in plaats van graag willen. Tuinieren is dè gezondmaker voor iemand met een kantoorbaan of voor een chauffeur zodat het langdurig zitten gecompenseerd wordt. Maar hoeveel mensen met een zittend beroep rijden in hun auto en dan weer zittend thuis voor TV of computer of op de bank met de mobiele telefoon. Dezelfde houding, dezelfde straling, dezelfde vloedgolf aan -deels onzinnige- informatie.
En juist de vrije tijd na ’t werk was bedoeld om in belans te komen.
Genietend van de soepele bewegingen die je maakt is niet alleen helend voor jezelf maar komt ook het resultaat van je werken ten goede. Schoffelen en ook andere repeterende handelingen kunnen heel mediterend zijn. Je kan ook niet met wereldproblemen bezig zijn want dan schoffel je zeker wel enige groenteplantjes om.
Met het rechtopstaand werken zoals met schoffelen heeft de Aarde en de Hemel weer een verbinding bij, wat een positieve werking heeft op het totale wereldgebeuren.
Een schoffel hoeft niet met twee volle handen te worden vastgehouden want dan ontspan je je schouders. En is de grond niet vastgelopen en is er geen fors onkruid dan is er ook geen volle kracht nodig. Enkele vingers zacht gebruikt is genoeg. Net als een paard in draf even een moment heeft dat er géén hoef de grond raakt zo kan met zachte handen de schoffel even ‘zweven’ in je handen. Als je van jezelf moet ‘Moeten’ met bijbehorende gevechtshouding en dus gespannen spieren dan is dat onhaalbaar maar met plezier in je handelingen gaat op een bepaald moment vanzelf. Ik houd zielsveel van de Aarde en maak met schoffelen de intensie dat ik de huid van mamma Aarde streel.
Veel mensen denken te kunnen schoffelen door het ijzer van de schofffel driftig en met grote halen door de grond te halen en als ik zeg dat er verschillende redenen en methoden zijn om te schoffelen wekt dat verbazing. Als je daags na een flinke regenbui schoffelt dan doe je dat anders dan als je van zaadonkruidjes af wilt komen en heb je een nieuw stuk grond in gebruik dan kan je met aangepast schoffelen in een jaar van je kweekgras af komen.
Hiervoor genoemde schoffelen met grote halen maakt de grond onnodig ongelijk, gaat vaak te diep zodat – onzichtbaar voor ons – veel belangrijke oppervlakkige wortels van ’t gewas kapot gaan. Ook is de schoffel minder bestuurbaar en kost groene plantjes en anderzijds schoffelt men te ruim van de plantenrij en geeft dat extra wiedwerk.
Als je zelfvoorzienend met groenteteelt wil zijn, wil je het optimale en soms kan het met onkruid uit de hand lopen doordat je een tijdje ziek was, door een lange regenperiode of andere onvoorziene oorzaak en dat kan zo erg zijn dat je naar de groente moet zoeken. Net als met te dicht zaaien of planten is groot onkruid een rem voor de groei van de groenteplant en de vatbaarheid voor ziekten neemt toe terwijl de eetkwaliteit veel minder is.
De cultuurplant heeft in haar uiterlijke vorm andere verhoudingen dan de wilde plant waar ze uit vootkomt. In plaats van een wat houterige penwortel met slechts een beetje voedselvoorraadweefsel kan het nu een grote knol hebben. Een spichtige plant met dun ingesneden blad kan als cultuurvorm brede malse bladeren hebben. Dat vraagt extra zorg en onkruiden die ook water, licht en voedsel nodig hebben doen de groente te kort.
Mensen die een groentetuin hebben met de allure van een onkruidreservaatje verontschuldigen zich soms en dan zegt men dat het onkruid goed voor de grond is en dat is zo maar dat is ook het geval met alle groentesoorten. Ook die laten wortel- en bladresten achter. Wat wij onkruid in de tuin noemen zijn de pleisters van erosie-plekken in de natuur. Als eenjarigen of overwinterende eenjarigen groeien ze snel en zijn minder afhankelijk van het microleven in de grond wat juist zo heel belangrijk is voor de opvolgers van de pioniers; de vaste planten, struiken en bomen. Maar alle groentesoorten zijn als cultuurvorm ontstaan uit eenjarige pionierplanten van erosie gebieden, van gestoorde milieus.
Dàt is hun wezen!
Maar waar in een mensenleven al zoveel in diens omgeving zo snel verandert en veel onder cement en asfalt verdwijnt kan dat een tegenreactie uitlokken en een verlangen te weeg brengen naar meer statisch en zo men wil van de eenjarige pionier een bosplant maken met overdreven humus en mest en is grondbewerking taboe. We moet van een vis geen landdier willen maken.
Als de groenteplanten flink aan de groei zijn en ze daarmee meer blad hebben en dus meer verdampen dan is iedere regenbui welkom. Komen er de volgende dagen geen buien dan kun je vocht in de grond sparen door tussen de regels te schoffelen. Alleen de planten verdampen nu en niet nu ook nog de grond.
Ook is er dan even contact met de planten. Misschien wat koolrupsen in de kool of wat zwartluizenkolonies in de toppen van de tuinbonen maar ook een moment om even stil te staan en te genieten van die mooie structuren en kleuren van die planten, wellicht trek je een ganzenvoet uit de grond die als verstekeling tussen de bietjes huisde. Je ruikt de heerlijke geur van vochtige grond, je voelt de zonnewarmte op je huid.
Een bepaald moment sluiten de groenteplanten tegen elkaar aan en hebben ze ons wat minder nodig. Die zelfstandigheid is goed voor hun, al blijven we wederzijds van elkaar afhankelijk. De schoffel kan nu extra schoon en het metalen deel met een beetje olie op een doek insmeren en voor de schoffel voorlopig rust.